21548 |
openbare verkoop |
koopdag:
koupdaag (L321p Neeritter),
publieke verkoop:
publieke verkoup (L321p Neeritter)
|
openbare verkoping van goederen, huisraad vooral [koopdag, uitroep?] [N 21 (1963)] || openbare verkoping van onroerende goederen [N 21 (1963)]
III-3-1
|
26546 |
openbreken |
openbreken:
ōpǝbrę̄kǝ (L321p Neeritter)
|
De molenstenen van hun plaats nemen als ze gescherpt moeten worden. Daartoe moet de molenaar de kuip met alle toebehoren rondom de stenen verwijderen. Vervolgens licht hij de loper uit het staakijzer en legt hem omgekeerd naast de ligger, zodat het maalvlak van de loper en ligger bewerkt kan worden. De meeste in dit lemma opgenomen termen veronderstellen de (molen)stenen of de molen als object. [N O, 33g; Vds 199; Jan 178; Coe 160; Grof 194]
II-3
|
18199 |
openbroek met linten |
open boks:
ope bôôks (L321p Neeritter)
|
vrouwen (onder)broek (vero) met zijsplitten en voorzien van linten in de pijpband waarmee de kousen worden vastgemaakt [boks] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20717 |
opgewarmde koffie |
schotelwater:
sjoôtelwater (L321p Neeritter)
|
Opgewarmde koffie (schuddebol?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34480 |
opgroeiend jong kipje |
pulletje:
pø̜lkǝ (L321p Neeritter)
|
Bedoeld wordt het kipje dat niet meer bij de klokhen is maar dat nog niet legt. [N 19, 40c]
I-12
|
31500 |
ophaler |
aantrekker:
āntrękǝr (L321p Neeritter)
|
Metalen staaf met een vlakke baan met in het midden een uitholling die over de klinknagel past. De ophaler dient om de rand van het gat van de aaneen te klinken delen vlak te slaan waardoor deze tegen elkaar aan komen te liggen. Zie ook afb. 180a. [N 33, 321; N 64, 74b; N 66, 20b]
II-11
|
25424 |
ophijsen |
aan een balk:
aan een balk (L321p Neeritter),
opdraaien:
opdrɛjǝ (L321p Neeritter)
|
Nadat haken achter de blootgelegde pezen zijn gestoken of een balkje door de opening tussen de pezen en de poten is geschoven, worden aan de haken of aan het balkje touwen bevestigd. De touwen worden over een balk door twee ogen in het plafond of iets dergelijks aangetrokken, waardoor het rund uit de slachtbrug wordt getrokken, de poten gespreid. Volgens de respondent uit L 211 gaat het als volgt. De sterke kartouwen worden aan een balk vastgemaakt. Het ronde balkje wordt door de achterpoten gestoken en de lus een slag om het balkje gelegd. Door de lus stak men een z.g. karpaal. Met twee man tegelijk draaide men het balkje rond, waardoor het kartouw rond het balkje werd gewonden en de koe omhoog gehesen. Soms maakte men bij dit ophijsen gebruik van een katrol of lier. [N 28, 65; N 28, 66; monogr.]
II-1
|
19255 |
ophouden met het werk |
ophouden:
ophoaje (L321p Neeritter)
|
ophouden (m.h. werk) [SGV (1914)]
III-1-4
|
34356 |
opleppen |
optrekken:
optrękǝ (L321p Neeritter)
|
Een big met koemelk grootbrengen. [N 19, 16; N 19, 15; monogr.]
I-12
|
33925 |
opmaken van staart en manen |
opmaken:
ǫpmākǝ (L321p Neeritter),
vlechten:
vlɛxtǝ (L321p Neeritter)
|
In dit lemma zijn de antwoorden op twee vragen samengebracht: "het opmaken van staart en manen" (N 8, 103a), en "een paardestaart vlechten" (N 8, 103b). De antwoorden op vraag 103a hebben immers vrijwel alleen met het opmaken en vlechten van de staart te maken. [N 8, 103a en 103b]
I-9
|