e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeritter

Overzicht

Gevonden: 4545
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bord telder: tejjer (Neeritter) bord [Roukens 03 (1937)] III-2-1
bordenrek, schotelrek telderrekje: teijerrêkske (Neeritter) rekje aan de wand waarop bordjes of sierbordjes worden geplaatst (teerekske) [N 20 (zj)] III-2-1
borduren festonneren (<fr.): festonneren (Neeritter) Manier van handwerken waarbij met de naald figuren of bloemen in of op een stof worden vervaardigd (borduren, festonneren) [N 79 (1979)] III-1-3
borg borg: börg (Neeritter) borg [SGV (1914)] III-3-1
borrelglaasje borrel: borrel (Neeritter) jeneverglaasje met een voetje (borrel) [N 20 (zj)] III-2-1
borst borst: borst (Neeritter) Elk van de korte, zware balken door de askop, waaraan lange dunne balken met daaraan de hekwerken, bevestigd worden. Zie ook afb. 36 en 37. [N O, 1d; A 42A, 61; Sche 31] II-3
borstbouten bouten: bǫwtǝ (Neeritter) De ijzeren bouten of houten voorwerpen waarmee de roe-einden aan de borst zijn bevestigd. Zie ook afb. 36. [N O, 1j] II-3
borstel borstel: beustel (Neeritter) borstel [SGV (1914)] III-2-1
borstelig haar haar wie stro: hoar wie streui (Neeritter), stijf haar: stief hoar (Neeritter) borstelig haar (stekkerhaar, pinhoor] [N 10 (1961)] III-1-1
borstelwerk borstelwerk: bø̄stǝlwęrǝk (Neeritter) Wijze van voegen waarbij het oppervlak van de voeg een ruwe structuur vertoont. De voeg wordt daartoe eerst met mortel meer dan volgezet, vervolgens met de zijkant van de voegspijker gelijk met de voorkant van de steen afgestreken en tot slot met een borstel afgeborsteld. Voegen die op deze wijze waren gemaakt werden in Q 83 'Hollandse voegen' genoemd. Ze waren volgens de zegsman slecht van kwaliteit. [N 32, 34c; monogr.] II-9