e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L368p plaats=Neeroeteren

Overzicht

Gevonden: 3933
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bot bot: boͅt (Neeroeteren), bǫt (Neeroeteren) bot (niet scherp) [ZND 32 (1939)] || Gezegd van één of meer molenstenen. [N O, 34m; Vds 197; Jan 177; Coe 158; Grof 191] II-3, III-2-1
bot eggen achterst(e) voor [eggen]: ɛxtǝrstǝ vē̜r (Neeroeteren) Werken met een eg die "bot" is aangespannen. De eg wordt aan een zodanig punt voortgetrokken dat de tanden schuin naar achteren wijzen en bijgevolg slechts oppervlakkig door de grond gaan. Zie afb. 70. De termen zijn vooral van toepassing op het werk met de oude houten eg die schuingeplaatste tanden had. In plaatsen waar men gezien de grondsoort verschillend egwerk met dezelfde eg kon verrichten en men uitsluitend of voornamelijk bot egde om het gezaaide graan in de grond te werken, kan voor "bot eggen" dezelfde term in gebruik zijn (geweest) als voor "eggen na het zaaien". Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. Voor andere (...)-varianten dan ''eggen'' zij verwezen naar het lemma ''slepen''. [JG 1a + 1b+ 1c + 2c; N 11, 82; N 11A, 173b; NP, 16a; monogr.] I-2
bot mes viggel: vigkel (Neeroeteren) een bot mes III-2-1
boter boter: būi̯ǝtǝr (Neeroeteren), būǝtǝr (Neeroeteren), botter: butǝr (Neeroeteren), buǝtǝr (Neeroeteren), bytǝr (Neeroeteren) Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I] I-11
boterham bobbes: Gèèf mich mè eine bòbbes möt wat sjruup erop Bruudskuub bracht bruud van hûs tot hûs; wèèrde doaviêr al ins Bòbbeskuub geneemd  bòbbes (Neeroeteren), verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9  bobus (Neeroeteren), bôbus (Neeroeteren), boterham: boeterham (Neeroeteren), bóéterram (Neeroeteren), verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9  boeteram (Neeroeteren), boeterham (Neeroeteren), boetram (Neeroeteren), booteram (Neeroeteren), boëterham (Neeroeteren), smouer: verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9  smowwer (Neeroeteren) boterham [ZND 32 (1939)] || Een boterham (stuk, botteram?) [N 16 (1962)] || Moeder! Mag ik een boterham [ZND 45 (1946)] || Zijn er andere namen van een boterham, die als platter beschouwd worden? [ZND 32 (1939)] III-2-3
boterham (kinderwoord) bob: verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9  böb (Neeroeteren), bobbes: verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9  bobus (Neeroeteren), bôbus (Neeroeteren), boo-tje: bouke (Neeroeteren) Kinderwoord voor boterham (bam, boo?) [N 16 (1962)] || Zijn er kinderwoorden voor boterham? [ZND 32 (1939)] III-2-3
boterham met stroop siroopse boterham: sjruupse buterham (Neeroeteren) boterham met stroop III-2-3
boterkuip teil: teil (Neeroeteren) Houten kuipje waarin de boeren de boter wassen. [JG 1c, 2c] I-11
boterkussentje boterkaramel: boêterkermel (Neeroeteren), b‧ūətərkərm‧ɛl (Neeroeteren) boterkussentje; Hoe noemt U: Een met boter bereid snoepje (boterkussentje, kokkien, suikerspek) [N 80 (1980)] III-2-3
botteriken bokken: bok (Neeroeteren) De ladderachtige constructies die vóór en achter op de hooikar worden geplaatst om de laadcapaciteit te vergroten. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s b en c. De term ladders ("ledders" en "leren") wordt zowel voor de botteriken als voor de zijladders gebruikt; zie het lemma ''zijladders van de oude kar''. Het lemma bevat alleen meervouden.' [N 17, 70; JG 1a, 1b, 2a; add. uit N 17, 40 en A 41, 24; monogr.] I-3