e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeroeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
met de poten dicht bijeen staan (te) eng staan: ęŋ stōn (Neeroeteren) [N 8, 78a en 78b] I-9
met de vleug mee schoor af: šǭr āf (Neeroeteren) Met de richting mee van vezels en draden van een weefsel. [N 59, 40a] II-7
met de voorpoten harkend over de grond krabben dabben: dabǝ (Neeroeteren) Met de hoeven in de aarde krabben of wroeten. [JG 1a; N 8, 74] I-9
met de zweep slaan of geluid geven klatsen: klatsǝ (Neeroeteren) Het slaan met de zweep brengt een knallend geluid voort. Terwijl in de enquête van J. Goossens het werkwoord zwepen in de jaren vijftig enkel voor Achel (L 282) en Hamont (L 286) werd opgetekend, vermeldt de enquête van P. Willems (1885)het nog voor een groot aantal gemeenten uit de beide Limburgen. Zie in dit verband ook ros voor "paard" (WLD I, afl. 9, p. 5). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 141a; Wi 42; monogr.] I-10
met een drijftol spelen poppernellen: poppernellen (Neeroeteren) Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed? [Lk 03 (1953)] III-3-2
met een priktol spelen doppen: dobben (Neeroeteren) Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed? [Lk 03 (1953)] III-3-2
met een voor spitten op de voor spaden: ǫp ˲dǝ vō ̞r [spaden] (Neeroeteren) Manier van spitten, waarbij men - achterwaarts gaande - de ene voor naast de andere graaft en de uitgestoken aarde omgekeerd in de open voor deponeert. Uit minder specifieke termen als (om)spaden en (om)graven kan worden afgeleid, dat ter plaatse meestal in voren wordt gespit. Voor (delen van) varianten in de (...)-vorm zie men het lemma spitten. [N 11, 65b; N 11A, 148a; monogr.] I-1
met grote stappen lopen greiden: grɛ:jə (Neeroeteren) stappen, grote ~ maken [stuppen] [N 10 (1961)] III-1-2
met kleine hapjes eten busselen: besselen (Neeroeteren) Hoe noemt U: Druk eten met kleine hapjes (busselen) [N 80 (1980)] III-2-3
met kleine stapjes lopen dribbelen: Gezegd van kleine kinderen.  dribələ (Neeroeteren) lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] III-1-2