e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neeroeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opruimen opruimen: opriemen (Neeroeteren), oͅprīmə (Neeroeteren) Opruimen (opruimen, oprommelen, klarantie maken, ontdoen) [N 79 (1979)] III-2-1
opscheppen blagueren (< fr.): (vgl. A.N. brageren is pronken) di-j is nûw ins alti-jd aan ¯t blagère iêver hèèr hûs, hèèr kleijer, hèèr keiner ...  blagère (Neeroeteren), bronken: De moos ze ins zeen brònke möt hère nûwe mantel  brònke (Neeroeteren) pochen, opscheppen || pronken, opscheppen III-1-4
opschepper blaas: is mich det ein dikke bloas  bloas (Neeroeteren), blagueur (fr.): Syn. bluffer of blufkònt  blageur (Neeroeteren), bluffer: bluffer (Neeroeteren), blufkont: blufkont (Neeroeteren), jan-mijn-kloten: eine jan-mi-jn-klute (Neeroeteren), kale jakker: ki-jk mich dèè kale jakker(d) ins iêver de stroat paradère es want hèè hiêl Bree aan zi-jn kònt hèèt hange  kale jakker (Neeroeteren), kale kus-mijn-kloten: eine kale kis-mi-jn-klute (Neeroeteren), stoefer: Verklw. stoeferke  stoefer (Neeroeteren) dwaas, opschepper || een verwaande aansteller || grootspreker || opschepper || opschepper, die daartoe eigenlijk geen reden heeft III-1-4
opschuiven opschuiven: opsjieven (Neeroeteren) Opschuiven: in zijwaartse richting schuiven (opschikken, schavielen, opschuiven, opzij gaan) [N 108 (2001)] III-1-2
opspie spieën/spijen: spijǝ (Neeroeteren) De naaf van het molenrad met wiggen op de molenboom vastzetten. [Vds 66; Jan 72; Coe 60] II-3
opstaan op: ǫp (Neeroeteren) Voermansroep om het paard op te doen staan. [N 8, 95j] I-10
opstapelen van graanzakken op een hoop leggen: ǫp ęi̯nǝn hǫu̯p lęgǝ (Neeroeteren) Zakken met graan op een hoop zetten. [L 27, 24] I-4
opsteken van de schoven opsteken: ǫpstē̜.kǝ (Neeroeteren) Het op de oogstkar laden van de gedroogde schoven. Dit gebeurt door twee personen, de één, de opsteker (zie het lemma ''opsteker'', 5.1.4) steekt de schoven met een oogstgaffel van het hok naar de kar omhoog, waar de ander, de tasser (zie het lemma ''tasser op de wagen'', 5.1.5) de schoven aanneemt en in lagen (zie het lemma ''laag schoven op de wagen'', 5.1.7) op de oogstkar tast. Vergelijk ook het lemma ''hooi opladen'' (5.1.5) in aflevering I.3.' [JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
optillen heffen: hèffe (Neeroeteren), opheffen: ophèffen (Neeroeteren), òphɛfən (Neeroeteren) dat kan ik opheffen [ZND 26 (1937)] || heffen (hij hief op) [ZND 01 (1922)] || optillen [RND] III-1-2
optrekken, opdraaien omhoogtrekken: ǝmű.xtrękǝ (Neeroeteren), ooptrekken: ȳǝ.ptrękǝ (Neeroeteren), opendraaien: ȳǝ.pǝdrɛjǝ (Neeroeteren), opentrekken: ȳǝ.pǝtrękǝ (Neeroeteren), optrekken: ǫptrękǝ (Neeroeteren) De sluis openen met behulp van een hefboom of een winde. In het eerste geval spreekt men in het algemeen van optrekken, in het tweede geval van opdraaien of opendraaien. Volgens Coenen (pag. 47) gebeurde het opdraaien ɛs avonds, het afdraaien ɛs morgens. Zie ook het lemma ɛaflaten, afdraaienɛ.' [Vds 42; Jan 43; Coe 29; Grof 59; monogr.] II-3