19473 |
schaarde |
hap:
hap (L368p Neeroeteren),
schaar:
šā.r (L368p Neeroeteren),
schaars:
šārs (L368p Neeroeteren)
|
Kerf of breuk in het scherp van een mes (schaard, schaar, schaal) [N 79 (1979)] || schaard, stukje uit den snijkant van een mes [ZND 06 (1924)]
III-2-1
|
22314 |
schaats |
schaats:
schaatsen (L368p Neeroeteren)
|
Hoe noemt men de voorwerpen, bestaande uit een ijzer en een houten of metalen voetrust, die men onder de schoenen bindt om op het ijs te kunnen rijden? [Lk 01 (1953)]
III-3-2
|
22313 |
schaatsen |
schaatsen:
šaatse (L368p Neeroeteren)
|
Ik ga schaatsenrijden. [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
22866 |
schaatsijzer |
roede:
rooi (L368p Neeroeteren)
|
Noemt men het stalen onderdeel, dat over het ijs glijdt en dat geregeld geslepen moet worden, met een afzonderlijk woord? Zo ja, hoe luidt dit? [Lk 01 (1953)]
III-3-2
|
18181 |
schabbernak [znd 42] |
collet (fr.):
collé (L368p Neeroeteren),
schabbernak:
schabbernak (L368p Neeroeteren),
Men zegt het voor iemand die altijd zonder doel rondloopt.
schabbernak (L368p Neeroeteren),
Vlegel, deugniet.
schabbernak (L368p Neeroeteren)
|
Kent ge een woord schabbernak ? uitspraak + betekenis [ZND 42 (1943)]
III-1-3
|
25043 |
schaduw, lommer |
killeschaai:
vè zitten in de killesjaai (L368p Neeroeteren),
we zitten in de kille schaai (L368p Neeroeteren),
wei zitten in de killeschaai (L368p Neeroeteren),
wè zitten in de killechaai (L368p Neeroeteren),
lommer:
wè zitten in ke lommer (L368p Neeroeteren),
schaai:
sjááj (L368p Neeroeteren),
scheem:
Opm. vaker worden gebruikt: koelesjaai en killesjaai.
sjèèm (L368p Neeroeteren)
|
lommer, schaduw || schaduw (lommer) [RND] || Schaduw. Wij zitten in het lommer,... in de schaduw. [ZND 37 (1941)]
III-4-4
|
21483 |
schafttijd |
schofttijd:
šoxtî.t (L368p Neeroeteren)
|
schafttijd [RND]
III-3-1
|
19129 |
schande |
schande:
⁄t is ein sjan (L368p Neeroeteren),
⁄t is ⁄n chan (L368p Neeroeteren)
|
t Is een schande. [ZND 06 (1924)]
III-3-3
|
34435 |
schapenboer |
schaapsboer:
šōbzbō.r (L368p Neeroeteren)
|
Landbouwer wiens voornaamste bedrijfstak de schapenkweek is. [JG 1a, 1b]
I-12
|
33402 |
schapestal, schaapskooi |
schaapskooi:
šǫpskű̄i̯ (L368p Neeroeteren),
schaapsstal:
šǭps[stal] (L368p Neeroeteren)
|
De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.]
I-6
|