e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

Gevonden: 4325
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
frankrijk frankrijk: we hemmen in Frankriek gezèten (Neerpelt) Wij hebben in Frankrijk gezeten. [ZND 35 (1941)] III-3-1
frees frees/fraise (fr.): frē̜s (Neerpelt) Een modern akkerwerktuig waarvan de aan-gedreven as voorzien is van een reeks messen, haken of tanden die in de grond hakken en deze fijn maken. [N 11, 72 add.; N 11A, 169b; N J, 10; div.; monogr.] I-2
fruit bewaren muiken: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 38-51 (ze late ligge om ze rieep te late wären)  meuïken (Neerpelt) leggen de kinderen fruit te rijpen in verborgen hoekjes; hoe noemen zij dat: meuken of iets dergelijks? [ZND 01u (1924)] III-2-3
fruitworm made: mo.j (Neerpelt) worm die in een appel huist [pieremenneke] [N 26 (1964)] III-4-2
futloze jongen labbes: dè is mig inne labbes (Neerpelt), pummel: des ne pummel (Neerpelt) Dat is een lummel (futloze kerel). [ZND 37 (1941)] III-1-4
gaan gaan: goaën (Neerpelt), B.v. ik ga eens op mijn gemak naar de kerk / ik moet naar de winkel gaan.  goͅən (Neerpelt) gaan [ZND m] || lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] III-1-2
gaatje voor de schoenveter kotje: køtsjəs (Neerpelt) gaatjes in de schoen waardoor de veter wordt geregen [riegaater] [N 24 (1964)] III-1-3
gabardine gabardine: gabardine (Neerpelt) Wollen, halfwollen, katoenen of zijden stof met hoogliggende, steile keper, waterdicht gemaakt voor regenkleding (Van Dale, pag 804). [N 62, 87; N 62, 98; N 59, 201; N 62, 75f; MW; monogr.] II-7
gadeslaan? in de ogen houden: Dien helt zijn dinges in d⁄oeg (Neerpelt) Zijn zaken gadeslaan, goed zorgen voor zijn zaken. [ZND 35 (1941)] III-3-1
gal gal: gal (Neerpelt) Gallen zijn veerkrachtige zwellingen met vochthoping in de gewrichtszakken, peesscheden of slijmbeurzen. Gallen komen voor langs de pijp, achter de knie, de koot en de kogel. Door allerlei oorzaken kunnen gallen ontstaan aan voor- en achterknieën, bij het jonge dier door verkeerde voeding, een tekort aan vitamine, een wormbesmetting, verkeerde standen, voetverwaarlozing en het te vroeg inspannen; bij oudere paarden zijn gallen vaak een teken van slijtage. Zie afbeelding 17 en 20. [A 48A, 54h; N 8, 90d, 90f en 90h; monogr.] I-9