e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q117p plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schudzeef rutschentoer: rutšǝtūr (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), wan: wan (Nieuwenhagen  [(Laura / Julia)]   [Maurits]) Sorteerzeef. Van de wasserij gaan de kolen naar de sorteerzeven, waar zij naar grootte worden gescheiden. [N 95, 101; monogr.] II-5
schuifje van de biechtstoel schuif: de sjuuf (Nieuwenhagen), sjūūf (Nieuwenhagen) Het afsluitbare traliewerk, de schuif in de biechtstoel. [N 96A (1989)] III-3-3
schuifpijler schuifpijler: šȳfpęjlǝr (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Willem-Sophia]) Pijler waarin het transportmiddel niet uit elkaar wordt genomen en verlegd, maar in zijn geheel in de richting van het koolfront wordt verschoven. Telkens wanneer een pand ontkoold is, wordt het vervoermiddel weer tot tegen de koolwand geschoven. Volgens de invuller uit Q 15 was het transportmiddel in een schuifpijler zelden een transportband, maar meestal een kettingtransporteur, omdat er dan minder gevaar bestond dat het geheel bij het verschuiven uit elkaar zou vallen. [N 95, 608; N 95, 535 add.] II-5
schuifstijl toussaintstijl: tusęŋštil (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Emma]) Metalen stijl die als eigenschap heeft dat hij bij belasting kan inschuiven. De inschuifbare stijl wordt in hoofdzaak in de winning en in mindere mate in de voorbereidingswerken toegepast. Volgens de invuller uit Q 15 werden de diverse soorten stijlen op de mijn Maurits aangeduid met het type. Als eerste paste men daar de Jacobstijl, later de verbeterde Jacobstijl toe, daarna de Gerlachstijl en uiteindelijk de Titanstijl. De laatstgenoemde had in de kopstijl een ingebouwde cric om de stijl bij het plaatsen direct vast te zetten. Bij de Jacob- en de Gerlachstijl was een aparte cric noodzakelijk. De Jacobstijl ontleent zijn naam aan de uitvinder Jacob Posma, bedrijfsingenieur van de Staatsmijn Maurits. [N 95, 334; N 95, 297; N 95, 296; monogr.] II-5
schuimen schuimen: sjōēëmə (Nieuwenhagen), sjūūëmə (Nieuwenhagen) schuim opwerpen, dragen of geven [bedomen, schuimen] [N 91 (1982)] III-4-4
schuldig (zijn) schuld hebben: Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!  sjōōt hāān (Nieuwenhagen), sjōōt hà (Nieuwenhagen), schuldig (zijn): Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!  sjŭldig (Nieuwenhagen) schuld hebbend aan een overtreding of misdrijf [schuldig, plichtig] [N 90 (1982)] III-3-1
schurft erf: èrf (Nieuwenhagen), krauw: Negatieve connotatie.  krau (Nieuwenhagen), schurft: sjùrf (Nieuwenhagen) huidziekte, Jeukende ~ veroorzaakt door de schurftmijt; schurft (zeer, rap, krets, rui). [N 84 (1981)] III-1-2
schurftmijt luis: loes (Nieuwenhagen) mijt die schurft veroorzaakt door gangetjes te graven in de huid van mens en dier [N 26 (1964)] III-4-2
schurk, smeerlap deugniet: deugnēēt (Nieuwenhagen), schobbejak: sjoebəjàk (Nieuwenhagen), smeerlap: sjmīērlàp (Nieuwenhagen), vuilak: vuilàk (Nieuwenhagen) een persoon die allerlei streken uithaalt met kwade bedoelingen [prul, smeerlap, rakker, deugniet, beest, schobberd, schavuit] [N 85 (1981)] III-1-4
schutsboom reek: rēək (Nieuwenhagen) De lange staak waar bovenop een houten vogel is bevestigd die afgeschoten moet worden [schuttersboom, schutsboom, gaai, gaaipers, pers, wip, sprang]. [N 88 (1982)] III-3-2