e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
prostituée hoer: hōēr (Nieuwenhagen), hōōr (Nieuwenhagen), wijf: wīēëf (Nieuwenhagen) prostituée, publieke vrouw [hoer, lichtvink, deerne, blaar] [N 86 (1981)] III-2-2
pruik kalot (<fr.): kálŏt (Nieuwenhagen), pruik: prūūëk (Nieuwenhagen), toupet (fr.): tōēpèt (Nieuwenhagen) kunstmatig vervaardigde haarbedekking, valse haardos [kalot, pruik] [N 86 (1981)] III-1-3
pruimen pruimen: prōēme (Nieuwenhagen), sjieken: sjĭĕke (Nieuwenhagen) pruimen; Hoe noemt U: Tabak kauwen (pruimen, sikken, sjikken) [N 80 (1980)] III-2-3
pruimtabak pruimetoebak: prūmǝtubak (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), sjiek: šik (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Laura, Julia]) Tabak die geschikt is om gepruimd te worden. De mijnwerker gebruikte pruimtabak ondergronds ter vervanging van de sigaret. Volgens Dieteren 1984 (pag. 60) stopten de mijnwerkers in het begin van de Limburgse mijnbouw pruimtabak achter hun kiezen als bescherming tegen het gevaarlijke stof. [N 95, 965] II-5
prutsen emmeren: èmmərə (Nieuwenhagen, ... ), hannesen: hànnəzə (Nieuwenhagen), hoddelen: hŏddələ (Nieuwenhagen), kloten: klōēëtə (Nieuwenhagen), knutschen (rh.): knōēëtzjə (Nieuwenhagen), cf. Rh. Wb. IV, kol. 902 s.v. "knäutschen"2a. unordentlich, stümperhaft, schmutzend arbeiten; "cf. Rh. Wb. kol. 1089 s.v. "knutzeln, knützeln; kleinlich, umständlich, Unnötiges arbeiten"; cf.WLD 2.3. s.v.,"knodsen"in lemma "knoeien  knōēëtzjə (Nieuwenhagen, ... ), prutsen: prŭtsə (Nieuwenhagen), ver-knutschen: cf. Rh. Wb. IV, kol. 902 s.v. "knäutschen"2a. unordentlich, stümperhaft, schmutzend arbeiten  vərknōēëtsjə (Nieuwenhagen) iets slordig doen [leuteren] [N 85 (1981)] || nutteloze arbeid verrichten [N 85 (1981)] || ondegelijk of onvoldoende werk verrichten of ondegelijk aan iets werken [prutsen, fanneken, vrellen, prutten, dooieren, merelen, kloten, klooien, teutelen, zeuren, soeliën, hannesen, treuzelen, teuten, semmelen] [N 85 (1981)] || slecht, slordig werk leveren door onvoldoende kennis [broddelen, brodden, modderen, troddelen, figgelen, knoefelen, foefelen, krabben, fikkelen] [N 85 (1981)] || verkeerd handelen, niet op de goede manier maken [verkerven] [N 85 (1981)] III-1-4
prutser een met linkse handen: innə mit linksə hēng (Nieuwenhagen) iemand die onhandig is [kavveleuter, boerenklos, klos] [N 85 (1981)] III-1-4
prutswerk gekwansel: gəkwànsəl (Nieuwenhagen), gepruts: gəprŭts (Nieuwenhagen), kinderwerk: kīngərwèrk (Nieuwenhagen), kloterij: klōēëterij (Nieuwenhagen), knutsch-werk: zie prutsen  knōēëtsjwèrk (Nieuwenhagen) slordig, slecht werk [geprös, kloterij, gekwansel, troddel] [N 85 (1981)] || werk dat ondeugdelijk of ondegelijk is [getotter, prutswerk, kleuterwerk, kutselwerk] [N 85 (1981)] III-1-4
pruttelen lurken: lurke (Nieuwenhagen) Hoe noemt U: Snurkende geluiden maken, gezegd van een pijp (smierken, lurken) [N 80 (1980)] III-2-3
puber puber: pŭbər (Nieuwenhagen) puber; iemand tussen 15 en 18 jaar, in de levensperiode waarin de geslachtsrijpheid optreedt en zichzelf ontwikkelt, tevens periode van geestelijke rijping [puber, aankomeling] [N 86 (1981)] III-2-2
pudding podding: boeding (Nieuwenhagen) Pudding (bodding, podding?) [N 16 (1962)] III-2-3