21361 |
raaskallen |
breuzelen:
breuzələ (Q117p Nieuwenhagen),
kal uitkramen:
kāāl ōētkraomə (Q117p Nieuwenhagen),
lullen:
lŭllə (Q117p Nieuwenhagen),
ouwehoeren:
Van Dale: ouwehoeren, (inform. spreekt.), 1. vervelend kletsen, zemelen, zaniken; -2. langdurig, wat vertrouwelijk, intiem met elkaar praten.
ouw hōōrə (Q117p Nieuwenhagen),
stommen:
stŏmmə (Q117p Nieuwenhagen)
|
onzin praten, raaskallen [revelen, raaskallen, wauwelen, lullen, bazelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
33577 |
radijs |
radijs:
radijs (Q117p Nieuwenhagen)
|
[ZND 41 (1943)]
I-7
|
21209 |
radio |
radio:
Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!
rāādiōō (Q117p Nieuwenhagen)
|
een radio-ontvangtoestel [radio] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18168 |
rafelen |
rafelen:
rāāfələ (Q117p Nieuwenhagen)
|
aan de rand uiteenvallen in afzonderlijke draden, het loslaten van draden, gezegd van weefsel [rafelen, raffelen, reffelen, riefelen] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
19576 |
ragebol |
spinnenkop:
schpinnekop (Q117p Nieuwenhagen),
sjpinnekop (Q117p Nieuwenhagen)
|
ragebol, bolvormige borstel waarmee spinnewebben worden verwijderd [N 26 (1964)]
III-2-1
|
21164 |
rails |
gleis (du.):
Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!
glĕizə (Q117p Nieuwenhagen),
rails (<eng.):
Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!
rēēls (Q117p Nieuwenhagen)
|
de staven waarop een trein loopt [rails, riels, riggels] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19977 |
rammelaar |
rammel:
remmel (Q117p Nieuwenhagen),
rammelaar:
raməlēr (Q117p Nieuwenhagen),
rekel:
reëkel (Q117p Nieuwenhagen)
|
Het speeltuig voor heel jonge kinderen, dat bestaat uit een holle bol met een handvat waarin zich één of meer losse balletjes bevinden [rammelaar, rammel, klater]. [N 88 (1982)] || konijn, mannetje [DC 04 (1936)]
III-2-1, III-3-2
|
20295 |
rammelen |
klepperen:
kléppərə (Q117p Nieuwenhagen),
rammelen:
rámmələ (Q117p Nieuwenhagen),
slaan:
sjlaoë (Q117p Nieuwenhagen)
|
een onwelluidende, trillende klank voortbrengen, gezegd van loszittende voorwerpen die in beweging gebracht worden [rammelen, rotelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24626 |
rank |
rank:
WBD/WLD
rànk (Q117p Nieuwenhagen)
|
Stengel met bladeren, bloemen, etc. die in zichzelf niet voldoende stevigheid bezit om overeind te staan, vooral van klimplanten (reng, rank, rene, tak). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20515 |
ranzig |
gats:
gàts (Q117p Nieuwenhagen),
ranzig:
rànzig (Q117p Nieuwenhagen)
|
ranzig; Hoe noemt U: Sterk smakend, onaangenaam ruikend gezegd van spek (ranzig, garstig) [N 80 (1980)]
III-2-3
|