18679 |
schoudermanteltje |
pelerine (<fr.):
pellerien (Q117p Nieuwenhagen)
|
schoudermanteltje [pelderien, pellerien] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
28382 |
schraapgoot |
kratsband:
kratsbant (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Laura, Julia]),
kratsbandje:
kratsbęntjǝ (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Eisden])
|
Inrichting voor het hellend transport van kolen en stenen bestaande uit een onder- en een bovengoot, waardoor een ketting zonder eind door middel van een motor wordt voortbewogen. Aan de ketting zijn schrapers bevestigd, die de in de bovengoot geschepte materialen transporteren. [N 95, 653; N 95, 604; monogr.; Vwo 328; Vwo 646; Vwo 658; Vwo 660; Vwo 692]
II-5
|
28096 |
schraapinstallatie |
schraapbak:
šrāpbak (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Laura, Julia])
|
Toestel, bestaande uit een aantal bakken zonder bodem die met behulp van een lier langs het koolfront heen en weer worden getrokken. De bakken zijn, aan de lange zijde die naar het koolfront is gericht, voorzien van messen waarmee de kool wordt losgeschraapt. Een korte zijde van de bak, namelijk die, welke naar de bovenkant van de pijler is gericht, is voorzien van een scharnierende klep. Deze klep opent zich bij de opwaartse gang, neemt de op de vloer liggende kolen op en brengt deze afwaarts mee om ze daar te deponeren, waar de opwaartse gang opnieuw begint. De volgende bak brengt deze kolen weer een eind afwaarts totdat tenslotte de laatste bak aan de voet van de pijler zijn inhoud op het vervoermiddel in de afvoergalerij schuift. [N 95, 603]
II-5
|
31546 |
schraapstaal |
schraapstaal:
šrāpštǭǝl (Q117p Nieuwenhagen
[(stuk staal dat aan de onderkant scherp is bijgeslepen)]
)
|
Stalen werktuig om een metalen vlak af te schrapen. Het schraapstaal kan verschillende vormen hebben. Vaak wordt het door de smid zelf vervaardigd van een oude vijl waarvan de voorzijde van het blad puntvormig wordt afgeslepen. Zie ook afb. 205. [N 33, 261a-b; N 33, 281; N 64, 58a; monogr.]
II-11
|
18133 |
schram |
krats:
kràts (Q117p Nieuwenhagen),
schram:
sjrāōëm (Q117p Nieuwenhagen)
|
Schram: streepvormige, zeer ondiepe verwonding van de bovenhuid (kras, schram, krab). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18136 |
schrammen |
kratsen:
kràtsə (Q117p Nieuwenhagen),
zich kràtsə (Q117p Nieuwenhagen)
|
Schrammen: de bovenhuid zeer licht openrijten (schrammen, krassen, skrassen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17947 |
schrede |
schritt (du.):
sjritt (Q117p Nieuwenhagen),
tritt (du.):
tritt (Q117p Nieuwenhagen),
voetstap:
vōōtstàp (Q117p Nieuwenhagen)
|
Pas, stap: het plaatsen van de ene voet voor de andere bij het gaan (treden, tred, schrede, loop, stap). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21368 |
schreeuwen |
keken:
kēēëkə (Q117p Nieuwenhagen),
kweken:
kwīēkə (Q117p Nieuwenhagen),
kwieken:
kwiǝkǝ (Q117p Nieuwenhagen),
kwīkǝ (Q117p Nieuwenhagen),
schreien:
sjreiə (Q117p Nieuwenhagen)
|
Het schreeuwen van een varken ten teken van honger of bij het slachten. [N 19, 24; JG 1a, 1b; N 76, 33; monogr.; N 19, Q 111 add.] || luid en doordringend roepen, schreeuwen [kweken, kwaken, keken, schreien, krijten, krijsen] [N 87 (1981)]
I-12, III-3-1
|
21768 |
schrijven |
schrijven:
sjrieēve (Q117p Nieuwenhagen)
|
Noem het (dialect)woord voor: het "met een stift, pen, potlood, krijt enz. aanbrengen van letters of cijfers op papier of een ander vlak voorwerp"? [schrijven] [N 102 (1998)]
III-3-1
|
22449 |
schrikkeldag |
schrikkeldag:
sjrekəldāx (Q117p Nieuwenhagen)
|
29 februari (in een schrikkeljaar). [N 88 (1982)]
III-3-2
|