27709 |
schudzeef |
rutschentoer:
rutšǝtūr (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
wan:
wan (Q117p Nieuwenhagen
[(Laura / Julia)]
[Maurits])
|
Sorteerzeef. Van de wasserij gaan de kolen naar de sorteerzeven, waar zij naar grootte worden gescheiden. [N 95, 101; monogr.]
II-5
|
23385 |
schuifje van de biechtstoel |
schuif:
de sjuuf (Q117p Nieuwenhagen),
sjūūf (Q117p Nieuwenhagen)
|
Het afsluitbare traliewerk, de schuif in de biechtstoel. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
28093 |
schuifpijler |
schuifpijler:
šȳfpęjlǝr (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Willem-Sophia])
|
Pijler waarin het transportmiddel niet uit elkaar wordt genomen en verlegd, maar in zijn geheel in de richting van het koolfront wordt verschoven. Telkens wanneer een pand ontkoold is, wordt het vervoermiddel weer tot tegen de koolwand geschoven. Volgens de invuller uit Q 15 was het transportmiddel in een schuifpijler zelden een transportband, maar meestal een kettingtransporteur, omdat er dan minder gevaar bestond dat het geheel bij het verschuiven uit elkaar zou vallen. [N 95, 608; N 95, 535 add.]
II-5
|
27924 |
schuifstijl |
toussaintstijl:
tusęŋštil (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Emma])
|
Metalen stijl die als eigenschap heeft dat hij bij belasting kan inschuiven. De inschuifbare stijl wordt in hoofdzaak in de winning en in mindere mate in de voorbereidingswerken toegepast. Volgens de invuller uit Q 15 werden de diverse soorten stijlen op de mijn Maurits aangeduid met het type. Als eerste paste men daar de Jacobstijl, later de verbeterde Jacobstijl toe, daarna de Gerlachstijl en uiteindelijk de Titanstijl. De laatstgenoemde had in de kopstijl een ingebouwde cric om de stijl bij het plaatsen direct vast te zetten. Bij de Jacob- en de Gerlachstijl was een aparte cric noodzakelijk. De Jacobstijl ontleent zijn naam aan de uitvinder Jacob Posma, bedrijfsingenieur van de Staatsmijn Maurits. [N 95, 334; N 95, 297; N 95, 296; monogr.]
II-5
|
24992 |
schuimen |
schuimen:
sjōēëmə (Q117p Nieuwenhagen),
sjūūëmə (Q117p Nieuwenhagen)
|
schuim opwerpen, dragen of geven [bedomen, schuimen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21369 |
schuldig (zijn) |
schuld hebben:
Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!
sjōōt hāān (Q117p Nieuwenhagen),
sjōōt hà (Q117p Nieuwenhagen),
schuldig (zijn):
Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!
sjŭldig (Q117p Nieuwenhagen)
|
schuld hebbend aan een overtreding of misdrijf [schuldig, plichtig] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18102 |
schurft |
erf:
èrf (Q117p Nieuwenhagen),
krauw:
Negatieve connotatie.
krau (Q117p Nieuwenhagen),
schurft:
sjùrf (Q117p Nieuwenhagen)
|
huidziekte, Jeukende ~ veroorzaakt door de schurftmijt; schurft (zeer, rap, krets, rui). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24428 |
schurftmijt |
luis:
loes (Q117p Nieuwenhagen)
|
mijt die schurft veroorzaakt door gangetjes te graven in de huid van mens en dier [N 26 (1964)]
III-4-2
|
18951 |
schurk, smeerlap |
deugniet:
deugnēēt (Q117p Nieuwenhagen),
schobbejak:
sjoebəjàk (Q117p Nieuwenhagen),
smeerlap:
sjmīērlàp (Q117p Nieuwenhagen),
vuilak:
vuilàk (Q117p Nieuwenhagen)
|
een persoon die allerlei streken uithaalt met kwade bedoelingen [prul, smeerlap, rakker, deugniet, beest, schobberd, schavuit] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22427 |
schutsboom |
reek:
rēək (Q117p Nieuwenhagen)
|
De lange staak waar bovenop een houten vogel is bevestigd die afgeschoten moet worden [schuttersboom, schutsboom, gaai, gaaipers, pers, wip, sprang]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|