27225 |
houwer |
houwer:
hø̜jǝr (L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Algemene benaming voor een geschoolde ondergrondse arbeider. Al naar gelang de werkzaamheden onderscheidt men verschillende soorten houwers. Zie ook de lemmata Koolhouwer, Steenganghouwer, Stutter en Schachtman, Schachthouwer. [N 95, 144; monogr.]
II-5
|
21188 |
hozen |
schoppen:
sjuppe (L433p Nieuwstadt)
|
water uit een boot werpen door middel van een hoosvat [hozen, baliën] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18962 |
huichelaar |
verneuker:
(iemand die een ander voor de gek houdt).
verneuker (L433p Nieuwstadt)
|
een huichelachtig persoon, iemand die zich mooier voordoet dan hij is [godverneu-ker, heiligboontje, fijnaard] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19307 |
huichelen |
stuiten:
sjtute (L433p Nieuwstadt)
|
zich anders en meer voordoen dan men is [kwezelen, femelen, huichelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17565 |
huid |
huid:
hŭt (L433p Nieuwstadt)
|
huid [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18647 |
huifkar |
huifkar:
hufkar (L433p Nieuwstadt)
|
Benaming voor een hoogkar waarop men een huif gezet heeft, zodat de kar voor personenvervoer gebruikt kon worden (bijv. bij kerk- en marktbezoek). Soms werd de huifkar ook voor vrachtvervoer, bijv. van meel, gebruikt. Zie ook het lemma molenkar in wld II.3. De huif was een linnen doek die over houten hoepels gespannen werd. Deze hoepels werden op hun beurt tegen de zijkanten van de kar bevestigd. Bovendien hing men aan de kar een trede, die het instappen vergemakkelijkte. [N 17, 10a + 15; N G, 51; JG 1a; S 15; L 27, 33; L 1a-m; R 3, 61; monogr.]
I-13
|
18876 |
huilen |
beuken:
bēūke (L433p Nieuwstadt),
grijnen:
griene (L433p Nieuwstadt),
huilen:
hule (L433p Nieuwstadt),
janken:
janke (L433p Nieuwstadt)
|
Hoe noemt u een hoog en schel onaangenaam geluid voortbrengen, gezegd van honden (huilen) [N 83] || huilen: kinderen bij pijn/verdriet; volwassenen [DC 17 (1949)] || zijn verdriet of pijn kenbaar maken door tranen te storten [huilen, beuken, simmen, schrauwen, grijnzen, gringzen] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-2-1
|
24376 |
huisjesslak |
slak met slakkenhuisje:
sjlek mit sjlekkehuske (L433p Nieuwstadt)
|
Hoe noemt u de slak die haar huisje op haar rug meedraagt (kerrekol) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24172 |
huismus, mus |
mus:
mösch (L433p Nieuwstadt)
|
Hoe heet de huismusch? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
24389 |
huisvlieg, vlieg |
vlieg:
vleig (L433p Nieuwstadt)
|
vlieg, huisvlieg [DC 18 (1950)]
III-4-2
|