18551 |
broekzak achter |
achtertas:
achter-tesj (Q197p Noorbeek)
|
de achterzak [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18549 |
broekzak opzij |
broekstas:
brookstesj (Q197p Noorbeek)
|
de broekzak opzij [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18550 |
broekzak voor |
voortasje:
vòr-tesje (Q197p Noorbeek)
|
zakken voor in broek, i.p.v. opzij (steekzak?) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
20335 |
broer |
broer:
broor (Q197p Noorbeek)
|
broer [DC 03 (1934)]
III-2-2
|
24948 |
bron |
bron:
boaën (Q197p Noorbeek),
brōn (Q197p Noorbeek)
|
bron, natuurlijke opening in de grond waar water uit de grond opwelt [kwel, wel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
34342 |
bronstig |
berig:
bīrex (Q197p Noorbeek)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
34141 |
bronstig op andere koeien springen |
springen:
spreŋǝ (Q197p Noorbeek)
|
[N 3A, 9b]
I-11
|
20769 |
brood |
brood:
broet (Q197p Noorbeek),
broeëd (Q197p Noorbeek),
bru:t (Q197p Noorbeek)
|
brood [DC 03 (1934)], [DC 39 (1965)]
III-2-3
|
25593 |
brood netten |
afnetten:
āfnętǝ (Q197p Noorbeek),
netten:
netǝ (Q197p Noorbeek)
|
Het bevochtigen van de bovenzijde van deegbrood. De bedoeling van deze bewerking is om bij het bakken een mooie bruine korst te krijgen. [N 29, 40a; N 29, 30b; N 29, 39b; N 29, 40d; monogr.]
II-1
|
25613 |
brood uit de oven halen |
uitpakken:
ūtpakǝ (Q197p Noorbeek),
uitschieten:
ūtšȳtǝ (Q197p Noorbeek)
|
Het brood uit de oven halen wanneer het gereed is. Een bij het woord opgegeven object "brood" is niet opgenomen. [N 29, 50; N 29, 49; OB 2, 2e; monogr.]
II-1
|