19782 |
hondenhok |
hondenkooi:
hönjəkooi (L322a Nunhem)
|
hondenhok [DC 10 (1941)]
III-2-1
|
20614 |
honger hebben |
jeuk hebben:
jéúk höbbe (L322a Nunhem)
|
honger hebben [schrok hebbe] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
20623 |
hongerig |
hongerig:
hungerig (L322a Nunhem)
|
hongerig [greeg] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
21043 |
honing |
honing:
honing (L322a Nunhem)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|
17570 |
hoofd |
hoofd:
huid (L322a Nunhem),
kop:
kop (L322a Nunhem)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
17571 |
hoofd (spotnamen) |
biegel:
biegel (L322a Nunhem),
haats:
haats (L322a Nunhem),
hoofdje:
hötje (L322a Nunhem),
knikker:
knikker (L322a Nunhem),
knor:
knóór (L322a Nunhem),
kuls:
köls (L322a Nunhem),
moeskop:
mooskop (L322a Nunhem),
motskop:
moetsjkop (L322a Nunhem),
tets:
daets (L322a Nunhem)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
32771 |
hoofdbalken van de eg |
balken:
bɛlǝk (L322a Nunhem)
|
De rechte of lichtelijk gebogen, zwaardere balkjes van het egraam, die door de lichtere scheien op een bepaalde afstand van elkaar gehouden worden. Meestal zijn - vooral bij de vierhoekige eg - in deze balken de tanden aangebracht. Voor de plaatsen waar men voor de hoofdbalken van de eg geen aparte term gebruikt, zie men het vorige lemma. [JG 1a + 1b; N 11, 69a; N 11A, 155a; monogr.]
I-2
|
34638 |
hoofdbord |
hoofdbred:
hø̜i̯t˱brɛ̄t (L322a Nunhem)
|
Vaste, schuin boven het wiel geplaatste voorwand van de kruiwagen. [N 18, 98b + 99 + add; N G, 53c; JG 1a; JG 1d; monogr]
I-13
|
18187 |
hoofddoek |
plag:
plak (L322a Nunhem)
|
hoofddoek dichtgeknoopt onder de kin [plak, pleksek, kopdeuksek, zielewermer] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
23305 |
hoofdkap van vrouwelijke religieuzen |
begijnenkap:
begienekap (L322a Nunhem)
|
hoofdkap van vrouwelijke religieuzen [N 25 (1964)]
III-3-3
|