21436 |
het volle bedrag |
het volle pond:
⁄t vol pöndj (L427p Obbicht)
|
volle bedrag, de gehele som, zonder korting [de hele poet, de volle roefel, de hele paaj?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
25557 |
het voorrijzen in de trog |
gaan:
gǭn (L427p Obbicht)
|
Volgens de informant van P 56 worden de grondstoffen in de trog of de machine gebracht. Eerst de bloem (± 50 kg). De gist (± 1 kg) wordt opgelost in water. Dit mengsel wordt op de bloem gegoten, waarin eerst een soort trechter is gemaakt. Dit alles laat de bakker ongeveer 15 minuten staan. Dit is dan wel het voorrijzen in de trog. [N 29, 24b; N 29, 24a]
II-1
|
19768 |
het vuur aansteken |
aansteken:
aanstêke (L427p Obbicht)
|
aanstoken [SGV (1914)]
III-2-1
|
19415 |
het vuur doven |
doven:
doven (L427p Obbicht)
|
Het branden doen eindigen (blussen, doven) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20404 |
heten |
heten:
heite (L427p Obbicht)
|
heeten [SGV (1914)]
III-2-2
|
32923 |
heukeling |
opper:
ǫpǝr (L427p Obbicht)
|
Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.]
I-3
|
32924 |
heukelingen spreiden |
spreiden:
[spreiden] (L427p Obbicht)
|
Het uiteengooien van de kleinste soort hoopjes, zodat ze verder kunnen drogen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: heukelingen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 105; JG 1a, 1b; A 34, 1; monogr.]
I-3
|
17645 |
heup |
heup:
hoeup (L427p Obbicht)
|
heup [SGV (1914)]
III-1-1
|
24912 |
heuvel, kleine hoogte |
berg:
berg (L427p Obbicht)
|
hoogte [SGV (1914)]
III-4-4
|
17776 |
hiel |
hak:
hak (L427p Obbicht, ...
L427p Obbicht),
vers:
vès (L427p Obbicht),
vês (L427p Obbicht, ...
L427p Obbicht)
|
hak (van de voet) [SGV (1914)] || hiel, hak [SGV (1914)] || voet: hak van de voet [vaesj, veers, hak] [N 07 (1961)]
III-1-1
|