21043 |
honing |
honing:
hōneŋ (L427p Obbicht)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|
17570 |
hoofd |
kop:
kop (L427p Obbicht, ...
L427p Obbicht),
köp (L427p Obbicht)
|
[N 10 (1961)]hoofd [SGV (1914)] || hoofden [SGV (1914)]
III-1-1
|
17571 |
hoofd (spotnamen) |
bolles:
bölles (L427p Obbicht),
knots:
knutsj (L427p Obbicht)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
23420 |
hoofdaltaar |
altaar:
eltjer (L427p Obbicht)
|
Het voornaamste altaar, midden in het priesterkoor [hoogaltaar, hoofdaltaar, hoopaltooër?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
34638 |
hoofdbord |
kraan:
krān (L427p Obbicht)
|
Vaste, schuin boven het wiel geplaatste voorwand van de kruiwagen. [N 18, 98b + 99 + add; N G, 53c; JG 1a; JG 1d; monogr]
I-13
|
18187 |
hoofddoek |
kopplag:
kopplak (L427p Obbicht),
kopplaggetje:
Opm. dit woord wordt vaker gebruikt.
kopplekske (L427p Obbicht)
|
hoofddoek [SGV (1914)]
III-1-3
|
20767 |
hoofdkaas |
hoofdvlees:
huitvleisj (L427p Obbicht)
|
zult (hoofdkaas) [SGV (1914)]
III-2-3
|
19654 |
hoofdkussen |
kussen:
køͅsə (L427p Obbicht)
|
hoofdkussen [SGV (1914)]
III-2-1
|
24344 |
hoofdluis |
luis:
WBD
loes (L427p Obbicht),
luues (L427p Obbicht),
moek:
WBD wel bekend bij paarden: hae haet de mók - in de holte boven hoef - verdikking waarschijnl. door luizen veroorzaakt
mók (L427p Obbicht)
|
luis (znw enk) [N 26 (1964)] || luis (znw mv) [N 26 (1964)] || moek, in de betekenis van dikke luis; betekenis/uitspraak [N 26 (1964)]
III-4-2
|
23277 |
hoogmis |
hoogmis:
hoames (L427p Obbicht)
|
De hoogmis [hoeëmès, hoegmès, hómmes?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|