e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Oirlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
motregen, fijne regen gesmiezel: gesmiēzel (Oirlo), gesmoezel: (dit is een variant van gesmi‰zel).  gesmoēzel (Oirlo), knoei: knoej (Oirlo), miezel: miezel (Oirlo), miēzel (Oirlo), motregen: mot-raegen (Oirlo), muggenpis: ⁄t is ma enne muggepis! (Oirlo) klein beetje regen [muggepis, pleisterke regen] [N 81 (1980)] || motregen, fijne regen || motregen, stofregen [moef-, stief-, smook- naajersregen, stobber, mozel, mot, smies] [N 22 (1963)] III-4-4
motregenen, licht regenen miezelen: miēzele (Oirlo), ’t mīēzelt (Oirlo, ... ), moezelen: ’t begint te moezele (Oirlo), motregenen: ’t begint te mot-raegene (Oirlo), smoezelen: (dit is een synoniem voor mi‰zele).  smoēzele (Oirlo) beginnen te motregenen [te stieven, stiefregenen, mozelen, smossen, riezelen, ziebelen, zauwelen, netelen, zéémelen] [N 22 (1963)] || lichtjes regenen [sprenkelen, siebelen, zeiveren] [N 22 (1963)] || miezelen, motregenen || motregen, stofregen [moef-, stief-, smook- naajersregen, stobber, mozel, mot, smies] [N 22 (1963)] III-4-4
mout malt: malt (Oirlo) Het op de eest of eestvloer gedroogde en eventueel geroosterde graan. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''eesten''. [N 35, 20; L 1a-m; L 1u, 166; S 5; Jan 14d; monogr.] II-2
mouw mouw: mow (Oirlo) mouw [SGV (1914)] III-1-3
mouwschort mouwscholk: moowscholk (Oirlo), moowscholluk (Oirlo) schort met mouwen [N 24 (1964)] III-1-3
muilpeer muilpeer: moelpaer (Oirlo), moelpêr (Oirlo) muilpeer, slag op de kaak [SGV (1914)] || Slag op de kaak; muilpeer (flets, fleer, plakkaat, kek, kokarde, klamats). [N 84 (1981)] III-1-2
muiltje insteker: ienstaekers (Oirlo), ienstèèkers (Oirlo) muiltjes, pantoffels zonder hielstuk [N 24 (1964)] III-1-3
muis muis: moes (Oirlo) muis [SGV (1914)] III-4-2
muis (mv.) muis (mv.): muus (Oirlo) muizen (mv.) [SGV (1914)] III-4-2
muis van de hand muis: mōēs (Oirlo) muis van de hand (het onderste, vlezige deel van de duim) [N 10 (1961)] III-1-1