e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q033p plaats=Oirsbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schommel schokkel: schokkel (Oirsbeek), sjokkel (Oirsbeek, ... ), šokkel (Oirsbeek, ... ) Het speeltuig bestaande uit een tussen twee neerhangende touwen bevestigde plank, waarop men door zich af te zetten heen en weer zweeft [schommel, touter, stuur, rui, boeis]. [N 88 (1982)] || Hoe noemt men het hier afgebeelde kinderspeelgoed, bestaande uit een touw dat, aan een balk of een boom tak gebonden, in een bocht naar beneden hangt, waarin kinderen graag heen en weer zweven? [DC 19 (1951)] || schommel [SGV (1914)] || Soms is in de bocht van het touw een plankje of een bak bevestigd, waarop of waarin het kind zit. Noemt men deze vorm van het speelgoed misschien met een andere naam als de onder a getekende? [DC 19 (1951)] III-3-2
schommelen schokkelen: sjokkele (Oirsbeek, ... ) Zich op een schommel heen en weer bewegen [ruien, touteren, sturen, knijen, koggen, boeizen, rijtakken, rijrepen, toetouteren, takkenijen, hoeierzen, beizen]. [N 88 (1982)] III-3-2
school school: šuəl (Oirsbeek) school [RND] III-3-1
schoolhoofd hoofd: hoofd (Oirsbeek) het hoofd van een lagere school [bovenmeester, bovenkoster] [N 90 (1982)] III-3-1
schoolkinderen schoolkinderen: ṣu.əlkɛ.injər (Oirsbeek) schoolkinderen [RND] III-3-1
schoolopziener schoolopziener: schoolopzeener (Oirsbeek) schoolopziener [SGV (1914)] III-3-1
schoondochter schoondochter: šōndoͅxtər (Oirsbeek), šūndoͅxtər (Oirsbeek), zwegerse: šweͅi̯gešə (Oirsbeek) schoondochter [DC 05 (1937)] III-2-2
schoonmoeder schoonmoeder: šōnmōdər (Oirsbeek), šūnmuədər (Oirsbeek) schoonmoeder [DC 05 (1937)] III-2-2
schoonouders schoonouders: šōnoͅu̯əš (Oirsbeek), šūnau̯əš (Oirsbeek) schoonouders [DC 05 (1937)] III-2-2
schoonvader schoonvader: šōnvādər (Oirsbeek), šūnvādər (Oirsbeek) schoonvader [DC 05 (1937)] III-2-2