25234 |
grote wolk |
wolk:
wollək (Q033p Oirsbeek),
wölk (Q033p Oirsbeek)
|
grote, op zichzelf staande wolk [bonk] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
32626 |
guano |
guano:
guano (Q033p Oirsbeek)
|
Guano is een poedervormige meststof, vervaardigd van uitwerpselen, veren en kadaverresten van zeevogels, waarvan zich in de loop van de tijd dikke lagen hebben gevormd op onbewoonde eilanden en klippen met name aan de westkust van Zuid-Amerika (Peru, Chili). Blijkens een aantal opgaven werd guano beschouwd als de oudste of eerst bekende kunstmest of was hij de voorloper daarvan, die vooral vóór de eerste W.O. gebruikt werd. Toen de echte kunstmest zijn intrede had gedaan, werd deze aanvankelijk nog vaak guano genoemd. Met guano, die voornamelijk werd aangewend om pootaardappelen te bemesten, ging men zuinig om: met een oude eetlepel of iets dergelijks werd in ieder pootgat een kleine hoeveelheid van deze meststof op of bij de aardappel gelegd. Volgens de meeste opgaven was guano een stikstofhoudende meststof, volgens enkele andere bevatte hij ook kali en fosforzuur, terwijl hij eenmaal met thomasslakken wordt vergeleken of als zwarte meststof wordt omschreven. Mogelijk werd deze originele vogelmest in het begin van de kunstmestperiode synthetisch nagemaakt en als guano of onder een daarop gelijkende handelsnaam in de handel gebracht. [N P, 8; N 11A, 62a]
I-1
|
21331 |
gulden |
gulden:
ene göje (Q033p Oirsbeek),
gulje (Q033p Oirsbeek)
|
gulden [SGV (1914)] || gulden, een ~ [kent uw dialect ook namen als piek, pieterman of andere?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18541 |
gulp van een broek |
roetsj:
rötsj (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek)
|
gulp, met knoopjes te sluiten voorsplit [rötsj, fluitje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20495 |
gulzig |
gulzig:
gierig (Q033p Oirsbeek),
gölzig (Q033p Oirsbeek)
|
gulzig; Hoe noemt U: Snel en onmatig in het verorberen van voedsel of drank; schrokachtig (gulzig, gruizig, vratig, slokachtig) [N 80 (1980)] || schrokken; Hoe noemt U: Gulzig eten (schrokken, slokken, vreten, verschrokken, schoffelen, wolven, zwelgen, worgen, moffelen, buffelen, schransen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19075 |
gunnen |
gunnen:
gunne (Q033p Oirsbeek),
toeslaan:
ze is toegesjlage (Q033p Oirsbeek)
|
gunnen [SGV (1914)] || ze wordt gegund, i.v.m. de openbare verkoping van b.v. een boerderij [de boerderij gaat af?] [N 21 (1963)]
III-1-4, III-3-1
|
18856 |
gunst |
gunst:
gunst (Q033p Oirsbeek)
|
de welwillende, gunstige gezindheid van de ene persoon tegenover de andere [gunst, jonst] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
31310 |
gutsbeitel |
gots:
gutš (Q033p Oirsbeek)
|
Een beitel met een blad dat in dwarsdoorsnede een meer of minder gebogen vorm heeft. De snede bevindt zich aan de holle of aan de bolle zijde van het beitelblad. De gutsbeitel wordt gebruikt voor het steken van ronde vormen en, volgens de respondent uit Rothem (Q 99*), voor het groter maken van reeds geboorde gaten. Zie ook afb. 69 en de lemmata ɛfermetgutsɛ en ɛsteekgutsɛ.' [N 47, 11a; N 53, 39a-c; A 32, 2; monogr.]
II-12
|
25142 |
guur, kil en schraal weer |
bijzig:
biezig (Q033p Oirsbeek),
guur (weer):
guur (Q033p Oirsbeek),
kil (weer):
kil (Q033p Oirsbeek),
koel (weer):
keul (Q033p Oirsbeek),
nut:
nöt (Q033p Oirsbeek),
schuiverig (weer):
sjoeverig (Q033p Oirsbeek),
zuur (weer):
zoer waer (Q033p Oirsbeek),
zŏĕr (Q033p Oirsbeek)
|
huiverig, koud, guur weer [grellig, zoer, locht, schrauw] [N 22 (1963)] || kil [SGV (1914)] || nattig en koud, gezegd van het weer [kil, killig, waterkoud] [N 81 (1980)] || snijdend, droog en onaangenaam koud, gezegd van het weer [guur, onguur, stuurs] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
29733 |
haag |
heg:
hęk (Q033p Oirsbeek)
|
Omheining van levend hout ter afpaling van een erf of een stuk land. Men kent verschillende soorten hagen onder andere beukenhaag, elzenhaag, ligusterhaag, meidoornhaag, taxushaag en vlierhaag. [N 14, 62; RND 20; Wi 9; S 13, add.; Vld.; A 25, 4a; L 1a-m; L B2, 279; JG 1b, add.; L 32, 45; monogr.]
I-8
|