17618 |
bovenlip |
bovenlip:
boavelup (Q033p Oirsbeek),
boavĕlùp (Q033p Oirsbeek)
|
bovenlip [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18310 |
bovenstuk van een jurk |
lijf:
lief v.e. kleed (Q033p Oirsbeek),
lijfje:
liefke (Q033p Oirsbeek)
|
lijfje, bovenstuk van jurk [baskien] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19630 |
bovenverdieping |
tweede stock (d.):
twēdə štoͅk (Q033p Oirsbeek)
|
bovenverdieping [SGV (1914)]
III-2-1
|
20140 |
box |
box:
nellie löpt al in de box
boks (Q033p Oirsbeek)
|
box: Nellie loopt al in de box (maar midden in de kamer durft ze nog niet). [DC 39 (1965)]
III-2-2
|
19406 |
braadpan |
braadketel:
kleiner dan sop-
brâōē-kaetel (Q033p Oirsbeek)
|
pot, metalen ~ met twee oren; inventarisatie benamingen (bròòjpan, bakpan); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20807 |
braadworst |
braadworst:
50% vet varkensvlees, 50% mager rundvlees
braodwōēsj (Q033p Oirsbeek)
|
braadworst [N 06 (1960)]
III-2-3
|
18953 |
braaf |
braaf:
braaf (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek,
Q033p Oirsbeek,
Q033p Oirsbeek),
bráf (Q033p Oirsbeek),
goed:
good (Q033p Oirsbeek),
lief:
(zegt men bij kleine kinderen).
leef (Q033p Oirsbeek)
|
braaf [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || braaf, gezegd van een kind [N 06 (1960)] || met een goed karakter, alles doend zoals het hoort [braaf, gief] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33653 |
braakland |
braak:
brǭk (Q033p Oirsbeek),
wildernis:
weljǝrnes (Q033p Oirsbeek)
|
Stuk land of akker dat men één of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.]
I-8
|
33654 |
braakliggen |
braak:
brǭk (Q033p Oirsbeek),
braakliggen:
brǭklegǝ (Q033p Oirsbeek),
braken:
brǭkǝ (Q033p Oirsbeek)
|
Land of een akker voor een tijd, soms voor meerdere jaren, onbebouwd laten liggen. Naast de werkwoordelijke woordtypen als braken en braakliggen komen er in dit lemma ook woordtypen voor die bijvoeglijk van aard zijn. Deze hebben grammaticaal de functie van een bepaling van gesteldheid bij de werkwoorden (laten) liggen en zijn, b.v. het land ligt braak, is hard, woest en b.v. het land (voor) vogelwei laten liggen, (in de) dries laten liggen enz. [N 11, 5; N 11, 6; N 11A, 134a; N 11A, 135; N 27, 4b; L 1a-m; L 22, 13; JG 1a, 1b, 1d; S 4; Wi 43; Ale 253; monogr.]
I-8
|
24501 |
braambes |
bramelen:
broamel (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek,
Q033p Oirsbeek,
Q033p Oirsbeek),
brōͅmələ (Q033p Oirsbeek)
|
braam(bessen) [RND] || braambes [DC 13 (1945)], [Roukens 03 (1937)], [SGV (1914)]
III-4-3
|