e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L362p plaats=Opitter

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vishengel angelgarde: angelgèrd (Opitter) Een lange stok om mee te vissen. [ZND 23 (1937)] III-3-2
vlaai vlaai: vlááj (Opitter) fijn gebak dat de huismoeders vooral ter gelegenheid van de kermis klaarmaken [ZND 48 (1954)] III-2-3
vlaai met deegdeksel taartenpom: taartepom (Opitter) een dikke appeltaart met deksel [ZND 32 (1939)] III-2-3
vlaams vlaams: Vlaomsch (Opitter) vlaams [ZND 23 (1937)] III-3-1
vlaamse gaai meerkol: meerkol (Opitter, ... ) vlaamse gaai [ZND 01 (1922)] || vlaamse gaai (meerkol) [ZND 34 (1940)] III-4-1
vlas hagen huiken: hukǝ (Opitter) Het op rijen zetten van vlas. In de twee Leuvense vragenlijsten is gevraagd naar het "hagen" van vlas of stenen (voor dit laatste zie aflevering II.8, lemma Hagen); wanneer is aangegeven dat de opgave op stenen betrekking heeft, is deze hier weggelaten. [L 1, a-m; L 26, 10] I-5
vlechttwijgen vitsen: vetsǝ (Opitter) De twijgen die horizontaal door de vlechtlatten worden gevlochten. [N 4A, 53b; N 31, 45d; monogr.; div.] II-9
vlees conserveren inzouten: ęnzǫwtǝ (Opitter) Meestal gebeurt dit conserveren door het vlees te zouten, te drogen of te roken, waardoor het vocht uit het vlees trekt. Moderner is de methode om het vlees in te vriezen. De respondent van L 413 vermeldt dat het vlees even wordt rondgedraaid in hete azijn. [N 28, 100; L 8, 128b; monogr.] II-1
vleeskoe vleeskoe: vlęi̯sku (Opitter) Koe die vlezig van bouw is. [N 3A, 149] I-11
vleesmade, larve van de bromvlieg made: maai (Opitter) made [ZND 38 (1942)] III-4-2