19070 |
schelden, schimpen |
schampen:
sjampe (L415p Opoeteren),
schelden:
Samenst. sjelmechtig, sjelmeri-j
sjelle (L415p Opoeteren),
sjamfoeteren:
fr. Jean foutre
sjamfoetere (L415p Opoeteren)
|
opspelen, uitschelden || schelden, uitschieten in || schimpen
III-1-4
|
18952 |
schelm |
schelm:
Det hauw mich dèè sjelm fi-jn gelapt
sjelm (L415p Opoeteren)
|
slimme guit
III-1-4
|
20510 |
schenkel |
hees:
hīəs (L415p Opoeteren),
ijsbeen:
ī.zbeͅi.n (L415p Opoeteren),
schonkenheesje:
sjònkehiêske (L415p Opoeteren),
schrankel:
wordt samen met ander vlees van mindere kwaliteit en het bloed gemengd met boekweitmeel, verwerkt tot bloedworst
šra.ŋkəl (L415p Opoeteren)
|
schenkel [Goossens 1b (1960)] || schenkel, gedeelte van de achterpoot van een varken tussen de ham en de voet [Goossens 1a (1955)] || schenkelhieltje van de ham
III-2-3
|
19564 |
schenkkan |
karaf:
Tafelfles voor water, wijn, likeur
kraf (L415p Opoeteren)
|
karaf
III-2-1
|
26652 |
schep |
schepper:
šępǝr (L415p Opoeteren)
|
De schep waarmee het scheploon genomen werd. De schepper die men in l 415 gebruikte, was een maat die geijkt moest worden. In Q 99* was geen schep aanwezig; de molenaar nam 5 kg per 100. [N O, 38j; Jan 268 add.; Coe 253 add.; Grof 292; monogr.]
II-3
|
25257 |
schepel, maat van 100 liter |
vat:
(bijv. 60 liter bier).
vaat (L415p Opoeteren)
|
inhoudsmaat: vat; een vochtmaat van ongeveer 1 hl.
III-4-4
|
26654 |
schepkist |
duivelskist:
divǝlskest (L415p Opoeteren)
|
De kist waarin de molenaar het schepmeel verzamelde. Het woordtype duivelskist was een schertsende benaming waarmee werd gesuggereerd dat de molenaar de inhoud van de kist op oneerlijke wijze had verkregen. [Jan 273; Coe 257; Grof 293; JG 1a; JG 1b; monogr.]
II-3
|
26651 |
schepmeel |
schepmeel:
šępmę̄.l (L415p Opoeteren)
|
De hoeveelheid meel die de molenaar mocht scheppen. In Belgisch Limburg maakten slechts weinig informanten onderscheid tussen stofmeel en schepmeel. De meeste molenaars telden beide samen, zodat ze één grotere hoeveelheid kregen die ze voor zichzelf mochten afhouden. De overkoepelende benaming was in zoɛn geval stubmeel. Het woordtype stubmeel komt behalve in dit lemma dan ook voor in het lemma ɛstuifmeel, stofmeelɛ.' [Vds 169; Jan 270; Coe 252; Grof 291]
II-3
|
17829 |
scheppen |
scheppen:
chêppe (L415p Opoeteren),
šepə (L415p Opoeteren),
šępǝ (L415p Opoeteren)
|
Maalloon scheppen met behulp van de schep. Het aantal kiloɛs dat per 100 kg mocht worden geschept, is, voorzover opgegeven, achter de betrokken plaatsnummers vermeld. Zie ook het lemma ɛmaalloon, maalgeldɛ. In l 270 was het scheppen tot rond 1910 gebruikelijk.' [N O, 38i; JG 1b; Vds 170; Jan 268; Coe 253; Coe 256; monogr.; A 42A, 48] || scheppen [ZND 25 (1937)], [ZND A1 (1940sq)]
II-3, III-1-2
|
25017 |
scherf |
scherf:
šøͅrəf (L415p Opoeteren)
|
scherf [ZND A1 (1940sq)]
III-4-4
|