33350 |
potstal |
potstal:
pǫt[stal] (L163p Ottersum)
|
Een potstal is een ouderwetse stal, met als voornaamste functie het winnen van mest. De bodem is niet geplaveid; de koeien staan direct op de grond en de mest. Omwille van de mest stonden de koeien vroeger het hele jaar op stal, later alleen in de winter. Het vee stond in twee rijen, vastgebonden aan de stalpalen. Over de mest heen werd strooisel gespreid en zo kwamen de koeien steeds hoger te staan, tot de potstal "vol" was. De mest in de potstal werd regelmatig verplaatst, maar de potstal werd slechts één of twee keer per jaar uitgemest. De potstal verdween om hygiënische redenen. In armoedige streken, zoals in de Kempen, waar men grote behoefte aan mest had, is de potstal het langst blijven bestaan, totdat de kunstmest opkwam. Waar de potstal niet bekend is geweest, heeft men er vaak wel een woord voor, dat men van elders kent. Waar de potstal vroeger de gewone stal was, werd hij gewoon "stal" of "koestal" genoemd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie afbeelding 7. [N 5A, 49a; N 4, 65; JG 1a en 1b; monogr.]
I-6
|
29546 |
potten bakken |
potten bakken:
pø̜t˱ bakǝ (L163p Ottersum),
potten stoken:
pø̜t stǭkǝ (L163p Ottersum
[(enkelvoud: pǫt)]
)
|
[N 49, 60b]
II-8
|
29535 |
potten in de oven zetten |
de oven inzetten:
dǝn ó̜vǝn inzɛtǝ (L163p Ottersum),
indragen:
indrāgǝ (L163p Ottersum),
inrijden:
inrejǝ (L163p Ottersum
[(met behulp van wagentje)]
)
|
De voldoende gedroogde potten in de oven brengen om deze te bakken. In L 270 maakte men onderscheid tussen het indragen en het inzetten. Met de eerste term bedoelde men het naar de oven brengen van de gedroogde produkten, met de tweede het in de oven plaatsen van de gedroogde produkten. [N 49, 70a; monogr.]
II-8
|
29537 |
potten opstapelen |
hangen:
haŋǝ (L163p Ottersum),
stevelen:
stē̜vǝlǝ (L163p Ottersum)
|
De te bakken potten volgens een bepaald systeem in de bakruimte van de oven opstapelen. Om te verhinderen dat de produkten aan elkaar vastbakken, kunnen er tussen de verschillende lagen klompjes klei of zgn. proenen geplaatst worden. Zie ook het lemma ɛproenɛ. Het woordtype stevelen werd in L 163 gebruikt voor het ondersteboven pyramide-wijze enkel op elkaar plaatsen van de potten op de bodem van de oven. Dit werd gedaan voor een betere doorvoer van warmte, vocht, rook en vuur naar de schoorsteen. Op de gestevelde potten werden tot aan het plafond van de oven in elkaar geplaatste (dus in rijen of tassen) potten gestapeld. Deze werkzaamheden noemde men hangen.' [N 49, 70c; monogr.; N 49, 70a add.]
II-8
|
29566 |
potten uit de oven halen |
de oven uitzetten:
dǝn ó̜vǝn yt˲zɛtǝ (L163p Ottersum),
uitdragen:
yt˱drāgǝ (L163p Ottersum),
uitrijden:
ytrejǝ (L163p Ottersum
[(met behulp van wagentje)]
)
|
De gebakken produkten uit de pottenbakkersoven halen. In L 163 werden daarbij oude doeken (āld\ dȳk) gebruikt om de handen te beschermen. [N 49, 70b]
II-8
|
29421 |
pottenbakker |
pottenbakker:
pǫtǝbɛkǝr (L163p Ottersum)
|
Ambachtsman die uit klei potten en ander aardewerk vervaardigt. De woordtypen pottenman (Q 95, Q 193) en aardewerker (Q 95) werden in de betreffende plaatsen gebruikt voor een arbeider in een aardewerkfabriek. [L 34, 20; A 45, 34; N 49, 60a; monogr.]
II-8
|
29422 |
pottenbakker -scheldbenaming |
leemkneder:
lēmknējǝr (L163p Ottersum),
leemmok:
lēmmø̜k (L163p Ottersum),
lemendritser:
lēmǝndretsǝr (L163p Ottersum),
pottendritser:
pǫtǝndretsǝr (L163p Ottersum)
|
[N 49, 60c]
II-8
|
29423 |
pottenbakkerij |
pothuis:
pǫthys (L163p Ottersum),
potjesfabriek:
pø̜tjǝsfabrik (L163p Ottersum),
pottenbakkerij:
pǫtǝbakǝrej (L163p Ottersum),
pǫtǝbɛkǝrej (L163p Ottersum)
|
Werkplaats van de pottenbakker. In L 270 was de woonruimte gewoonlijk in het voorhuis van het pottenbakkershuis; daarachter bevond zich het zgn. pothuis (pǫthu.s) met daarin de oven (ǭvǝ) of potoven (pǫt˱ǭvǝ). [N 49, 134; monogr.]
II-8
|
29542 |
pottenbakkershout |
boomstronken:
bomstrø̄̄ŋk (L163p Ottersum),
dikke takken:
dekǝ tɛk (L163p Ottersum),
klossen:
klø̜s (L163p Ottersum),
schansen:
sxānsǝ (L163p Ottersum),
takkenbossen:
takǝbøs (L163p Ottersum
[(enkelvoud: takǝbos)]
)
|
Het hout, meestal in de vorm van takkenbossen, dat gebruikt wordt om de pottenbakkersoven te stoken. Zie ook het lemma ɛtakkenbossenɛ in de paragraaf over de veldoven. In L 163 gebruikte men verschillende soorten hout om te stoken: eike-, berke-, peppelen-, denne- en beukehout. Daarnaast werden ook spoorbielzen en telefoonpalen opgestookt. Ook in L 164 werden spoorbielzen verwerkt, maar ook dennehout.' [N 49, 62; monogr.]
II-8
|
29522 |
pottenbakkersoven |
bakoven:
bak˱ǭvǝ (L163p Ottersum),
oven:
ó̜vǝn (L163p Ottersum),
pottenoven:
pǫtǝnó̜vǝn (L163p Ottersum),
vlamoven:
vlamǭvǝ (L163p Ottersum)
|
Oven voor het bakken van aardewerk. Men onderscheidt doorgaans twee oventypen: de staande en de liggende oven. Belangrijk daarbij is de ligging van de elkaar opvolgende ovenruimtes: stookplaats, bakruimte en schoorsteen. Bevinden deze zich op een slechts licht stijgende vlakte achter elkaar, dan spreekt men van een liggende, zijn ze boven elkaar geplaatst, van een staande oven. In het onderzoeksgebied van het WLD werden meestal liggende ovens gebruikt. Aan één van de smalle zijden van deze oven bevindt zich de stookplaats met rooster. De hier ontwikkelde vlammen passeren eerst een in de oven aangebrachte muur waarin gaten zijn opengelaten, gaan dan door de inzet en aan de andere zijde verlaten de rookgassen de oven en komen in de schoorsteen. De bakruimte is niet door een muur met gaten van de schoorsteen gescheiden; wel kan de opening achter de schouw met behulp van een schuif worden afgesloten. In L 164 wordt een liggende oven gebruikt voor het bakken van bloempotten. Het betreft hier een langwerpige oven met tongewelf, zonder rooster en vuurgangen onder de bakruimte, met een losstaande schoorsteen die door middel van een rookkanaal via een rookkamer met de bakruimte verbonden is. Tussen de bakruimte en de rookkamer die bij dit type in verbinding staat met het rookkanaal, staat een brandmuur met gaten. De schoorsteen hoeft niet recht achter de bakruimte te staan, maar kan zich ook voor het voorste stookgat bevinden; het rookkanaal buigt dan af langs de hele lengte van de oven met het bijkomend voordeel dat de vloer verwarmd wordt waardoor de gedraaide of geperste bloempotten kunnen drogen. Er zijn bij dit type drie stookgaten met rooster: één midden v√≥√≥r en twee kleinere vooraan opzij: door gaten in de muur komt het vuur uit de stookgaten in de bakruimte. Zie ook afb. 11. [N 49, 71a; monogr.]
II-8
|