e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ottersum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schoftriem schoftband: sxuft˱bānt (Ottersum) Leren band van het borsttuig die over de schoft van het paard heen loopt. [N 13, 53] I-10
schoftzadel zadel: zǭl (Ottersum) Het zadel dat een tussen berries ingespannen paard op de schoft draagt. [JG 1a, 1b; N 13, 64a; monogr.] I-10
schokken schokkelen: sxǫkǝlǝ (Ottersum) Gezegd van een kar of wagen. [N 17, 97] I-13
schokschouderen de schouders optrekken: schaawers optrekken (Ottersum) schouders ophalen [schokschoere] [N 10 (1961)] III-1-2
schommel schommel: vr. = vrouwelijk genus  èn schoemel (vr.) (Ottersum) schommel [SND (2006)] III-3-2
school school: sxol (Ottersum) school [RND] III-3-1
schoolkinderen schoolblagen: Van Dale: blaag, stout, lastig kind; snotneus, kwajongen; halfwas (ook meisje (volkst.) (mv.) kinderen als zodanig  sxolbla.gə (Ottersum) schoolkinderen [RND] III-3-1
schoor schoor: sxǭr (Ottersum, ... ), stut: støt (Ottersum) Balk die ter versteviging van het gebint tussen makelaar en spantbeen wordt aangebracht. Zie ook afb. 49m. [N 54, 163] || Paal of stijl die ter ondersteuning schuin onder een constructie wordt geplaatst. [N 31, 48b; monogr] || Schuine steunbalk tussen muurstijlen en regels. Zie ook afb. 47. [N 4A, 52c; N 31, 45d] II-9
schoorkruis kruis: krys (Ottersum) Het Andreaskruis dat ontstaat wanneer twee steigerschoren aan de buitenzijde van de staanders diagonaal over elkaar worden gespijkerd. In Q 121c zei men van deze in kruisvorm geplaatste steigerschoren dat ze 'dobbel geschoord' ('dubǝl jǝšǭrt') waren. [N 32, 2g; monogr.] II-9
schoorplank krans: krāns (Ottersum) Plank van 2 √† 3 cm dikte en van iets mindere hoogte dan de balken zelf, die tussen de balken van een roostering wordt bevestigd om plaatselijk optredende lasten over meerdere balken te verdelen en op deze wijze de kans op scheuren in de kalklaag van het onderliggende plafond te verminderen. In Q 83 wordt het woord 'kettel' ook gebruikt voor de tussenschotbalkjes in een roostering. [N 54, 142b] II-9