24387 |
vis, algemeen |
vis:
vis (L314p Overpelt)
|
vis [Willems (1885)]
III-4-2
|
22413 |
vishengel |
visgarde:
vischgāerd (L314p Overpelt),
puntje onder beide es
vesgērt (L314p Overpelt),
è als père
vischgèrt (L314p Overpelt),
vislijn:
vischlijn (L314p Overpelt)
|
Een lange stok om mee te vissen. [ZND 23 (1937)] || Een lange stok om te vissen. [ZND B2 (1940sq)]
III-3-2
|
22646 |
vissen |
vissen:
vissen (L314p Overpelt)
|
Visschen. [Willems (1885)]
III-3-2
|
30189 |
vitsen |
vitselen:
vetsǝlǝ (L314p Overpelt)
|
Vlechtwerk vervaardigen voor de wanden van gebouwen met vakwerk. In L 318b werd dit werk verricht door de 'tuiner' ('tȳnǝr'). In een aantal plaatsen, bijvoorbeeld in Q 111, leverde ook de strodekker gevlochten wanden voor de huizenbouw. In Q 83 gebruikte men 'hondshout' ('hǫnshōt'), een makkelijk te klieven houtsoort, voor het vlechtwerk van lemen huizen. Zie ook het lemma 'Reephout'. [N 4A, 53g; N F, 56a; monogr.]
II-9
|
20727 |
vlaai |
vlaai:
vloͅəi̯ (L314p Overpelt),
Syst. Frings
vlōͅ.i̯ (L314p Overpelt)
|
Vla, bekend cirkelvormig gebak met vulling (vlaoj, flaaj, tabbeschaas?) [N 16 (1962)] || vlaai [ZND A2 (1940sq)]
III-2-3
|
20731 |
vlaai met reepjes deeg |
belegen vlaai:
Syst. Frings
bəlei̯ə vloͅ.i̯ (L314p Overpelt)
|
Vla waarover kruislings reepjes van deeg zijn gelegd (lödderkesvlaa?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20729 |
vlaaienvulling |
spijs:
Syst. Frings
spis (L314p Overpelt)
|
Vruchtenmoes dat op de vla gesmeerd wordt (spijs?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21424 |
vlaams |
vlaams:
hij kan vlamsch praəten (L314p Overpelt),
Vlams (L314p Overpelt, ...
L314p Overpelt),
vlamsch (L314p Overpelt)
|
Hij kan Vlaams (Diets, Duuts) praten. [ZND 08 (1925)] || vlaams [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
24266 |
vlaamse gaai |
bonte melder:
bonte melder (L314p Overpelt),
bonte meͅlder (L314p Overpelt),
boonte melder (L314p Overpelt),
bonte merel:
bonte meirel (L314p Overpelt),
bontə mēͅ.rəl (L314p Overpelt)
|
gaai || gaai (34 blauwe veertjes in vleugel; kan veertjes opzetten; hele jaar in bossen; soms in troepjes op trek; echte schreeuwlelijk; ook tam te maken [N 09 (1961)] || vlaamse gaai [ZND 01 (1922)] || vlaamse gaai (meerkol) [ZND 34 (1940)]
III-4-1
|
21394 |
vlag |
drapeau (fr.):
drapeau (L314p Overpelt),
vaan:
vaon (L314p Overpelt),
vlag:
vlag (L314p Overpelt, ...
L314p Overpelt),
vlax (L314p Overpelt)
|
een vlag (die aan het huis wordt uitgestoken) [ZND B2 (1940sq)] || vlag [ZND 17 (1935)]
III-3-1
|