17581 |
haarwrong |
tres:
treͅs (K357p Paal)
|
haarwrong van een vrouw [knutje, tres, tots] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19108 |
haast |
haast:
haost (K357p Paal)
|
Grooten haast hebben [ZND 26 (1937)]
III-1-4
|
18994 |
haastig |
haastig:
hestig (K357p Paal),
heͅstix (K357p Paal)
|
haastig [ZND 01 (1922)], [ZND 26 (1937)]
III-1-4
|
24319 |
hagedis |
hagedis:
hagedis (K357p Paal)
|
hagedis, de gewone, lacerta agilis [ZND 47 (1950)]
III-4-2
|
25144 |
hagelen |
hagelen:
hagele(n) (K357p Paal)
|
hagelen [ZND 26 (1937)]
III-4-4
|
25145 |
hagelsteen, hagelkorrel |
hagelsteen:
hágəlstigən (K357p Paal)
|
hagelsteen, hagelkorrel [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25245 |
hagelsteen, hagelkorrel (mv.) |
hagelsteen:
hagelstieëne (K357p Paal)
|
hagelsteen, zo dik als ... [ZND 26 (1937)]
III-4-4
|
25221 |
hagelx |
hagel:
hagel (K357p Paal)
|
hagel [ZND 26 (1937)]
III-4-4
|
27379 |
hak |
hak:
hák (K357p Paal),
hakje:
hɛkskǝ (K357p Paal),
kapper:
kapǝr (K357p Paal),
krabber:
krabǝr (K357p Paal),
krebber:
krɛbǝr (K357p Paal),
versen:
vɛrsǝm (K357p Paal),
vɛsǝm (K357p Paal)
|
De verhoging, al of niet geheel of gedeeltelijk van leer, onder de hiel van de voet. [N 60, 233c; N 60, 126a; N 60, 169a; L 48, 28a; L 48, 28b; L 1a-m; L 1u, 82; L 5, 50; N 7, 37b; L 29, 42; monogr.] || Werktuig om de grond los te hakken, spade met een gekromd blad. Het gereedschap had een algemeen doel en diende, behalve om te wieden, ook voor andere doeleiden, zoals het schrapen (van strooisel of mest), het egaliseren van te diep uitgereden karresporen, het aanhogen van aardappelen (vergelijk het lemma Aanaardhak), enz. Deze nevendoeleinden zijn hier en daar in de benamingen terug te vinden. [N 11, 88; N 12, 45; N 15, 4 en 6a; N 18, 37, 40 en 41; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 42, 40; monogr.]
I-5, II-10
|
18180 |
hak van een schoen |
hiel:
hɛil (K357p Paal),
hiel
heei̯l (K357p Paal),
pollevie:
de hiel van de schoen
pollevie (K357p Paal),
vers:
de versen (K357p Paal),
vessem:
vessəm (K357p Paal),
veͅsəm (K357p Paal)
|
hak (van de schoen) [ZND B1 (1940sq)] || hak van een schoen [pollevie, plevie, hiel] [N 24 (1964)] || hoe heet het achterdeel van de schoen (fr. talon) ? [ZND 29 (1938)] || pollevij, pollevie (uitspraak en betekenis) [ZND 40 (1942)]
III-1-3
|