e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Peer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoefstal, noodstal hoefstal: hufstal (Peer) Een uit houten planken of metalen buizen vervaardigd gestel dat vóór of in de smidse is opgesteld. Wanneer een paard moet worden beslagen, wordt het in de hoefstal geplaatst. Zie ook afb. 220. [N 33, 6; N 33, 374; S 14; L 1a-m; L 1u, 96; L B2, 278; A 43, 15; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] II-11
hoek (tussen twee lijnen) hoek: ⁄n hok (Peer) hoek [ZND 27 (1938)] III-4-4
hoepel reep: riep (Peer), ring: ring (Peer, ... ) Een hoepel (ijzeren of houten ring die door de kinderen voortgedreven wordt). [ZND 27 (1938)] || Reep. [Willems (1885)] III-3-2
hoepelen repen: repen -reep (Peer), riepen (Peer), ringen: ringe (Peer, ... ) / [SND (2006)] || Hoe heet: met zon ring [hoepel] spelen? [ZND 27 (1938)] || Reepen. [Willems (1885)] III-3-2
hoeveelheid hooi die men opsteekt armvol: hɛlǝvǝr (Peer), riek: ręk (Peer) De hoeveelheid hooi die de opsteker in één keer met z''n gaffel aangeeft aan de optasser. Zie voor het vocalisme van het woordtype riek de opmerking in de semantische toelichting bij het lemma ''houten schudgaffel'' en bij het lemma ''hooihark''.' [N 14, 118; A 34, 5a] I-3
hok opbinden binden: benǝ (Peer) Het leggen van een band om de koppen van de schoven als deze in een hok bijeengezet worden. Het voorwerp van het werkwoord is steeds "hok, stuik". De volgorde van de varianten van het type binden is zoals in het lemma ''schoven binden'' (4.6.2). [N 15, 33; monogr.] I-4
hommel hommelaar: ook in ZND 01, a-m  hommeleer (Peer) hommel [ZND 27 (1938)] III-4-2
homp, brok, klont klot: klot (Peer) kluit [ZND 28 (1938)] III-4-4
hond hond: hond (Peer), hont (Peer), hoont (Peer), hoͅ.nt (Peer), hoͅnt (Peer), hônd (Peer) hond [Goossens 1b (1960)], [Willems (1885)], [ZND 08 (1925)], [ZND 21 (1936)], [ZND m] III-2-1
hondenhok hondenkooi: honəkōi̯ (Peer), hondskooi: honskūi̯ (Peer), hoͅntskōi̯ (Peer) hondenhok [ZND 38 (1942)] III-2-1