31592 |
hoefstal, noodstal |
hoefstal:
hufstal (L355p Peer)
|
Een uit houten planken of metalen buizen vervaardigd gestel dat vóór of in de smidse is opgesteld. Wanneer een paard moet worden beslagen, wordt het in de hoefstal geplaatst. Zie ook afb. 220. [N 33, 6; N 33, 374; S 14; L 1a-m; L 1u, 96; L B2, 278; A 43, 15; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
II-11
|
25008 |
hoek (tussen twee lijnen) |
hoek:
⁄n hok (L355p Peer)
|
hoek [ZND 27 (1938)]
III-4-4
|
22358 |
hoepel |
reep:
riep (L355p Peer),
ring:
ring (L355p Peer, ...
L355p Peer)
|
Een hoepel (ijzeren of houten ring die door de kinderen voortgedreven wordt). [ZND 27 (1938)] || Reep. [Willems (1885)]
III-3-2
|
22359 |
hoepelen |
repen:
repen -reep (L355p Peer),
riepen (L355p Peer),
ringen:
ringe (L355p Peer, ...
L355p Peer)
|
/ [SND (2006)] || Hoe heet: met zon ring [hoepel] spelen? [ZND 27 (1938)] || Reepen. [Willems (1885)]
III-3-2
|
32937 |
hoeveelheid hooi die men opsteekt |
armvol:
hɛlǝvǝr (L355p Peer),
riek:
ręk (L355p Peer)
|
De hoeveelheid hooi die de opsteker in één keer met z''n gaffel aangeeft aan de optasser. Zie voor het vocalisme van het woordtype riek de opmerking in de semantische toelichting bij het lemma ''houten schudgaffel'' en bij het lemma ''hooihark''.' [N 14, 118; A 34, 5a]
I-3
|
33073 |
hok opbinden |
binden:
benǝ (L355p Peer)
|
Het leggen van een band om de koppen van de schoven als deze in een hok bijeengezet worden. Het voorwerp van het werkwoord is steeds "hok, stuik". De volgorde van de varianten van het type binden is zoals in het lemma ''schoven binden'' (4.6.2). [N 15, 33; monogr.]
I-4
|
24324 |
hommel |
hommelaar:
ook in ZND 01, a-m
hommeleer (L355p Peer)
|
hommel [ZND 27 (1938)]
III-4-2
|
25062 |
homp, brok, klont |
klot:
klot (L355p Peer)
|
kluit [ZND 28 (1938)]
III-4-4
|
19784 |
hond |
hond:
hond (L355p Peer),
hont (L355p Peer),
hoont (L355p Peer),
hoͅ.nt (L355p Peer),
hoͅnt (L355p Peer),
hônd (L355p Peer)
|
hond [Goossens 1b (1960)], [Willems (1885)], [ZND 08 (1925)], [ZND 21 (1936)], [ZND m]
III-2-1
|
19782 |
hondenhok |
hondenkooi:
honəkōi̯ (L355p Peer),
hondskooi:
honskūi̯ (L355p Peer),
hoͅntskōi̯ (L355p Peer)
|
hondenhok [ZND 38 (1942)]
III-2-1
|