21143 |
sjees |
sjees:
šīs (L355p Peer),
sjeesje:
šiǝskǝ (L355p Peer)
|
Licht en hoog tweewielig rijtuigje voor twee personen met een verstelbare kap. Er is geen aparte bok voor de koetsier. De sjees was voor rijke boeren vaak het voertuig waarmee ze onder meer naar de kerk of naar de stad gingen. De sjees is het bekendste tweewielige rijtuig, vandaar dat de benaming "sjees" ook wel vermeld werd als naam voor het tweewielig rijtuig in het algemeen. [N 17, 5; N 101, 1, 3, 4, 8, 15; N G, 51; L 1a-m; L 36, 70; S 18, 30; monogr]
I-13
|
33550 |
sla, algemeen |
salade:
slāi (L355p Peer)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
17870 |
slaan |
houwen:
bunt ɛn blā gəhòut (L355p Peer),
slaan:
peers en bleu geslagen (L355p Peer)
|
bont en blauw geslagen [RND] || ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)]
III-1-2
|
25342 |
slachten |
slachten:
sláxtǝ (L355p Peer)
|
Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.]
II-1
|
25343 |
slachtklaar |
gereed:
gǝrit (L355p Peer),
goed:
gut (L355p Peer),
vaardig:
vɛ̄rǝx (L355p Peer),
vet:
vɛt (L355p Peer)
|
Bij het lezen van dit lemma moet men beseffen dat het begrip "slachtklaar" door de respondenten verschillend opgevat kan zijn. De betekenis kan zijn "vet genoeg om geslacht te worden" of "gereed staande voor de slachter of het slachthuis". [N 3a, 78]
II-1
|
34049 |
slachtrijp |
gereed:
gǝrit (L355p Peer),
goed:
gut (L355p Peer),
vaardig:
vɛ̄rǝx (L355p Peer),
vet:
vɛt (L355p Peer)
|
Vet genoeg om geslacht te worden, gezegd van het mestkalf. [N 3A, 78]
I-11
|
17871 |
slag |
klets:
klets (L355p Peer),
lap:
lap (L355p Peer),
mots:
mots (L355p Peer),
patat:
petat (L355p Peer),
slag:
slāch (L355p Peer)
|
hoe heet een slag op de kaak ? Geef aan welke woorden gemeenzaam of plat zijn. [ZND 36 (1941)] || slag, klap, stoot [ZND 06 (1924)]
III-1-2
|
26186 |
slaglijnen |
litsen:
letsǝ (L355p Peer),
slaglijnen:
slaxlęjnǝ (L355p Peer)
|
De drie of vier touwen waarmee de zeilen in gedeeltelijk opgerolde toestand worden vastgelegd. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛkoordjeɛ, ɛhalflijnɛ en ɛstroomlijnɛ.' [N O, 5f; N O, 5e; N O, 5j; N O, 5b; A 42A, 70; A 42A, 71]
II-3
|
34593 |
slagschei |
slagschei:
slaxsxē̜ (L355p Peer)
|
De verbindingsschei(en) waarop de neergeslagen bak van de slagkar rust. [N 17, 19; N G, 56d]
I-13
|
24375 |
slak |
slak:
sleͅk (L355p Peer),
slɛk (L355p Peer),
slaks:
sleks (L355p Peer),
sleͅks (L355p Peer)
|
slak [Willems (1885)] || slak, alg. [RND], [ZND 06 (1924)]
III-4-2
|