e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Peer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slang slang: slank (Peer) slang [Willems (1885)] III-4-2
slank slank: slank (Peer), tenger: B.v. Tenger kinnekes vin ig zielig.  tenger (Peer) Slank, tenger: rank, smal gebouwd (slank, raal, reel, rank, riede). [N 106 (2001)] III-1-1
slappe koffie schotelwater: Syst. Frings  sxotəlwātər (Peer), slappe koffie: Syst. Frings  slapə koͅfi (Peer) Slappe koffie (lierie, loerie, zwadder, zwoelie, poelie, poelespaat, poelieprats, laarie, paalie, pèùjt, merriezèèjk?) [N 16 (1962)] III-2-3
slecht gesneden hengst piet: pit (Peer) Bij de piet is slechts één teelbal uitgesneden; men kan daarom spreken van een halfgelubde hengst. Bij de klophengst zijn één of beide zaadballen niet uit de buikholte ingedaald; hij mag niet voor de kweek gebruikt worden, omdat dit erfelijk is, en wordt door het verbrijzelen der teelballen met een houten hamer ongeschikt gemaakt tot de voortteling. Wie veel fokmerries bezit, gebruikt wel eens een klophengst om uit te proberen of de merries hengstig zijn en alzo de kostbare dekhengsten te sparen. [JG 1a, 1b; N 8, 20, 61a en 61b; monogr.] I-9
slecht groeien dat blijft altijd even klein: dah blijft altijd even klehn (Peer), niet groeien: dah groeit nie (Peer) Slecht groeien, gezegd van een kind (slecht groeien/wassen, achterblijven, dao zit de krot in, kooieren). [N 107 (2001)] III-1-1
slecht mens, slechte kerel bandiet: ene bandiet (Peer), crapule (fr.): krapul (Peer), gemenerik: ene gemēͅnerik (Peer), voyou (fr.): vai-jou (Peer) Een zeer slecht mens (galgenaas). [ZND 35 (1941)] III-1-4
slee ijsstoel: ne eistoel (Peer), nen eistoel (Peer), slee: een slee (Peer), en slee (Peer), slië (Peer), slêe (Peer), ən slee (Peer) Een slede (om op de sneeuw te rijden). [ZND 06 (1924)] || Een slede (waarmee de kinderen op het ijs rijden). [ZND 31 (1939)] || Slede. [Willems (1885)] III-3-2
sleephout sleeppaal: slē̜ppø̜l (Peer) Hout waaraan het tuiertouw of de tuierketting is bevestigd. Door dit slepend stuk hout voorkomt men dat koe of geit verstrikt raken in het touw of de ketting of dat zij bij de tuierpaal komen. [N 3A, 14h; N 14, 73b; JG 1c, 2c; monogr.] I-11
sleeën sleen: sleeën (Peer) Sleden. [Willems (1885)] III-3-2
slenteren {wat een getrampel, zo een getaffel}: wat eh getrampel, zoe eh getaffel (Peer) Slenteren (taffelen, trampelen, lanterfanten, klenjeren). [N 109 (2001)] III-1-2