33509 |
rijshout, bonenstaak |
rijs:
ries (L387p Posterholt, ...
L387p Posterholt),
riezer (L387p Posterholt, ...
L387p Posterholt)
|
Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [N P (1966)], [SGV (1914)] || rijs [SGV (1914)] || rijzen (mv.) [SGV (1914)]
I-7
|
20603 |
rijstebrij |
rijstepap:
reistepap (L387p Posterholt),
riezepap (L387p Posterholt)
|
brij; Hoe noemt U: Half vast, half vloeibaar gekookt gerecht van een heel of half gemalen graansoort (gort of meel) of rijst (brij, kwet, prol, pap) [N 80 (1980)] || Rijstebrij (pötjesbulling?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20737 |
rijstevlaai |
rijstevla:
reizeflaa (L387p Posterholt)
|
Vla bedekt met spijs van rijst [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34643 |
rijtuig |
rijtuig:
ritȳx (L387p Posterholt),
wagen:
wāgǝ (L387p Posterholt)
|
Personenvoertuig, waarbij niet de huifkar bedoeld wordt. Gezien het feit dat het hier om zaken gaat die reeds lang verdwenen zijn, is de verwarring rond de dialecttermen groot. Dit lemma is samengesteld uit de antwoorden op algemene vragen als "hoe noemt u een tweewielig rijtuig" die geen betrekking hebben op een specifieke soort. Ook de meer algemene antwoorden die in N 101 bij de vragen naar bepaalde soorten rijtuigen opgegeven werden, zijn hier verwerkt. De veel voorkomende opgaven "koets" en "sjees", de bekendste vier- en tweewielige rijtuigen, zijn in de betreffende lemmata opgenomen. [N 101, 1-14; N G 51; L 1 a-m; L 28, 24; L 36, 70; LA 288; S 18, 30; Wi 16; monogr]
I-13
|
21032 |
rijzen |
rijzen:
rīsǝ (L387p Posterholt)
|
[N 29, 25b; monogr.]
II-1
|
33084 |
rijzen, uit de aren vallen |
rijzen:
rizǝ (L387p Posterholt)
|
Het uit de aren vallen van de graankorrels, wanneer het graan goed droog is en op de wagen getast wordt. ''tasser op de wagen'' (5.1.5). In L 286 en 288 voegt men toe dat dergelijk koren rijskoren (riskōrǝ) wordt genoemd. De laatste drie uitdrukkingen betekenen zoveel als: "het koren is zo droog dat de korrels uit de aren vallen". Naar de fonetische verschijningsvorm zouden de uitdrukkingen (het is) rijs echter ook persoonsvormen van het werkwoord rijzen kunnen zijn.' [N 15, 53; JG 1a, 1b, 2c; L 32, 41; monogr.]
I-4
|
18396 |
ring |
ring:
ene Ringk-S-S (L387p Posterholt),
reŋk (L387p Posterholt)
|
Het metalen ringetje waarmee de vetergaatjes worden versterkt. Wat betreft het woordtype blinde ring merkt het wbd (zie wbd II, afl. 3, pag. 720 s.v. ring) op dat een blinde ring een ring is die alleen in de voering of in de voeringbies vastzit en niet zichtbaar is aan de buitenkant van het overleer. [N 60, 31a] || ring [GTP]
II-10, III-1-3
|
29911 |
ringen |
ringen:
reŋǝ (L387p Posterholt)
|
Het varken een ring in de neus zetten om het het wroeten te beletten. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 70, 9; N 19, 26; N 19, 26, Q 98 add.; monogr.]
I-12
|
33582 |
ringen, randen verwijderen van peulvruchten |
afhalen:
aafhaole (L387p Posterholt),
ringen:
renge (L387p Posterholt)
|
[N Q (1966)] [SGV (1914)]
I-7
|
22865 |
ringrijden, ringsteken |
ringsteken:
ringstjeken (L387p Posterholt)
|
ringsteken [SGV (1914)]
III-3-2
|