e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Rekem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hop hop: hōp (Rekem) Humulus lupulus L. Een tot 4,50 meter hoge slingerplant met een ruw-knobbelige stevige stengel, die bloeit van juli tot september: de mannelijke bloemen in vaalgele pluimen, de vrouwelijke in hangende trossen van bolvormige vruchtkegels, de zogenamde hopbellen. De olieachtige stof in deze hopbellen wordt gebruikt bij de bereiding van bier. [Wi 52; monogr.] I-5
hor vliegenvanger: vlēgəvaŋər (Rekem) een scherm van groenen metaaldraad, dat voor de open ramen wordt geplaatst om vliegen, enz. buiten te houden [ZND 35 (1941)] III-2-1
horloge horloge: orløͅže (Rekem), ən gowən (h)orlōͅžə (Rekem), ərlōžə (Rekem) een gouden horloge [ZND 27 (1938)] || horloge [ZND 01 (1922)], [ZND m] III-1-3
horrelvoet klompvoet: klômpvoot (Rekem) Misvormde voet (hompelvoet, horrelvoet, paardevoet, klompvoet). [N 107 (2001)] III-1-2
hotsen botsen: botsə (Rekem), hobbelen: hobbelen (Rekem), höbbele (Rekem) hotsen [ZND 01 (1922)] || Hotsen: schokkend, stotend vooruitgaan (schokkelen, hotsen, hotselen, hobbelen, stokken) [N 108 (2001)] III-1-2
houden houden: h.aw.ə (Rekem), hawe (Rekem), hawə (Rekem, ... ) houden [ZND m] || houden (houwen) [ZND m] || houden, houwen [ZND 01 (1922)] III-1-2
houden van gaarne zien: gɛ̄rə zen (Rekem), gɛ̄rə zĕn (Rekem), houden van: van ēməs (h)auwə (Rekem), liefhebben: ejnə lēf(h)öbə (Rekem), lēføbə (Rekem) Iemand liefhebben, gaarne zien, v. iem. houden [ZND 30 (1939)] || Liefhebben. [ZND 01 (1922)] III-3-1
houder van slachtvee weidenman: węi̯māǝn (Rekem) [N 3A, 77d] I-11
houtduif bosduif: IPA, omgesp.  boͅsduf (Rekem), ringduif: IPA, omgesp.  reŋkduf (Rekem) houtduif (41 grootste en bekendste van het stel; wit aan nek en vleugels; broedt overal in bossen en tegenwoordig ook in dorp en stad; vaak in grote troepen [N 09 (1961)] III-4-1
houten gaffel, schudgaffel gaffel: gāfǝl (Rekem) Houten gaffel met twee lange en enigszins gebogen tanden en een korte steel, doorgaans uit een gevorkte tak gesneden; gebruikt om het hooi te spreiden en te keren, maar ook voor andere doeleinden zoals het opschudden van de graanhalmen bij het dorsen met de vlegel, of het strooien van strooisel en voeder voor de dieren in de stal. Zie afbeelding 10, a. Hoewel in het algemeen de term riek een stuk gereedschap aanduidt met méér dan twee tanden, heeft het woord oorspronkelijk en nog in sommige dialecten ook wel de betekenis van een tweetandige vork, met name dan de vork waarmee het hooi wordt opgestoken (zie het lemma ''oogstgaffel''); de opgaven in dit lemma zijn alle dubbelopgaven, naast gaffel of vork. Buiten Haspengouw en het gebied rond Lommel duidt de combinatie van een lange klinker en de letter f in de varianten van het type gaffel wel op een contaminatie van gaffel en gavel; ze staan telkens aan het slot van de varianten onder het type gaffel bijeen. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 30; A 28, 6; L 16, 18c; L B2, 243; Lu 6, 6; Av 1, III, 5e; monogr.] I-3