18136 |
schrammen |
krabben:
krabbe (Q012p Rekem),
kretsen:
kretse (Q012p Rekem),
kretsen (Q012p Rekem),
schrammen:
sjrieême (Q012p Rekem)
|
Schrammen: de bovenhuid zeer licht openrijten (schrammen, (s)krassen, krabbe(le)n). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
21368 |
schreeuwen |
beuken:
bø̄ ̝.kǝ (Q012p Rekem),
gieren:
gieren (Q012p Rekem),
keken:
kɛ̄kə (Q012p Rekem),
schreeuwen:
schreeuwen (Q012p Rekem)
|
Het schreeuwen van een varken ten teken van honger of bij het slachten. [N 19, 24; JG 1a, 1b; N 76, 33; monogr.; N 19, Q 111 add.] || schreeuwen [ZND m]
I-12, III-3-1
|
22482 |
schrikkeljaar |
schrikkeljaar:
ps. omgespeld volgens Grootaers.
šrekəljōͅr (Q012p Rekem)
|
Schrikkeljaar. [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
19411 |
schroeien |
aanbraden:
áánbroojə (Q012p Rekem),
snerken:
snøͅrkə (Q012p Rekem),
versnerken:
vərsnoerkə (Q012p Rekem),
vərsnøͅrəkə (Q012p Rekem)
|
Aan de oppervlakte verbranden (blesteren, verbranden, schroeien, zengen, schroken, schoepen) [N 79 (1979)] || schroeien [ZND 06 (1924)] || schroeien (zengen) [ZND 08 (1925)] || schroeien, zengen (branden zonder vlam; van stof) [ZND B1 (1940sq)]
III-2-1
|
20489 |
schrokken |
rap eten:
ra͂p êêətə (Q012p Rekem)
|
schrokken; Hoe noemt U: Gulzig eten (schrokken, slokken, vreten, verschrokken, schoffelen, wolven, zwelgen, worgen, moffelen, buffelen, schransen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18844 |
schuchter |
bleu:
ook materiaal znd 21, 36
bleu (Q012p Rekem),
bluuə (Q012p Rekem)
|
schuchter (bloode) [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
32593 |
schudden met de riek |
schoggelen:
šǫqǝlǝ (Q012p Rekem)
|
Bij het mest spreiden maakt men met de riek telkens al schuddende een slingerende beweging. [N M, 12b; N 11A, 24; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
28342 |
schudgoot |
goot:
goot (Q012p Rekem
[(Zwartberg / Eisden)]
[Willem-Sophia])
|
Toestel bestaande uit een aantal metalen, gootvormige platen, een motor en andere onderdelen. Dankzij de schuddende beweging van het apparaat kunnen in een licht dalende mijngang kolen en stenen verplaatst worden. [N 95, 612; N 95, 614; monogr.; Vwo 77; Vwo 83; Vwo 693]
II-5
|
19501 |
schuifgrendel |
schoude:
šaw (Q012p Rekem)
|
Toestel waarmee deuren, luiken, etc. gesloten kunnen worden. Het bestaat uit een ronde, volgens de invuller uit Q 193 platte, metalen staaf die schuivend onder haken op een plaat is bevestigd. De schuifgrendel dient om een raam of deur in gesloten toestand vast te zetten. Zie afb. 64. Vgl. ook het lemma 'Krukschuifje'. Zie voor het woordtype 'schoude' ook RhWb (vii), kol. 886, s.v. 'Schalte': ø̄eisener Riegel zum Schieben, durch eine Schlaufe gehend, bei Holztoren, Garten-, Stalltüren, am Fensterladen.ø̄ [N 54, 94a; N 54, 96; L 6, 50; monogr.]
II-9
|
21370 |
schuld |
schuld:
šoeͅlt (Q012p Rekem),
šowt (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem)
|
schuld [ZND m]
III-3-1
|