e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Reuver

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kniezen beklagen: bəklāāgə (Reuver), kniezen: knīēzen (Reuver), treuren: treure (Reuver) een knagend verdriet hebben en zichzelf daarvoor als ongelukkig beklagen [treuren, kniezen] [N 85 (1981)] || kniezen [SGV (1914)] III-1-4
knijpen knijpen: kniepe (Reuver, ... ), kniepen (Reuver, ... ), knīēpə (Reuver, ... ), nijpen: nīēpə (Reuver) knellen [SGV (1914)] || Knellen: stijf drukken zodat daardoor een striem ontstaat (knellen, knijpen, duwen, wringen, klemmen). [N 84 (1981)] || Knijpen: vel of vlees met de vingers samenknijpen; drukken (nijpen, knijpen, pitsen). [N 84 (1981)] || nijpen [SGV (1914)] III-1-2
knikkebenen in de knie?n zakken: in de kneen zakke (Reuver) lopen: met doorknikkende knieën lopen [kwakken] [N 10 (1961)] III-1-2
knikker fimp: fimp (Reuver), kuls: køͅls (Reuver, ... ), (hoogd. ö als in hölle).  köls (Reuver) Balletjes van gebakken aarde, steen, marmer of glas [bolbaai, kets, kaaischeut, jibber, klits, ket, til, knipper, knot, marbol, marbel, mölmer, kaster, kasser, huuf, köls, kölster, vrenkel]. [N 88 (1982)] || Kleine stenen of glazen knikker [mullemer, aardezoekertje, artzeiker]. [N 88 (1982)] || knikker [SGV (1914)] III-3-2
knikkerkuiltje kuiltje: kuulke (Reuver), putje: poutje (Reuver) Het holletje in de grond bij t knikkeren [kuil, kuiltje, putje, O, demke]. [N 88 (1982)] III-3-2
knikkers laten stuiteren: knikkeren kulsen: køͅlsə (Reuver) Knikkers laten stuiteren in het knikkerspel [bonken, kletsen]. [N 88 (1982)] III-3-2
knipogen een knipoogje geven: ein knipuigske gaeve (Reuver), knipoogje (zn.): knipuigskə (Reuver) Knipogen: een oog even sluiten en weer openen, als teken van verstandhouding (knipogen, pinken). [N 84 (1981)] III-1-1
knippatroon patroon: patruǝn (Reuver), pǝtruǝn (Reuver) Een naar de vereiste vorm geknipt of te knippen stuk papier, waarnaar de stof voor kledingstukken geknipt wordt. [N 59, 48a; N 62, 4; MW; monogr.] II-7
knippen, snijden snijden: sni-jǝ (Reuver), uitsnijden: ūtšni-jǝ (Reuver) Het uitsnijden van het patroon uit de stof of de stof met de schaar volgens patroon in stukken verdelen. Het object stof, patroon, kleed, stuk is bij de woordtypen knippen en snijden niet gedocumenteerd. [N 59, 50; N 62, 3; Gi, 1.IV, 21; MW] II-7
knoeien morsen: morsen (Reuver), slabben: sjlabbe (Reuver) morsen [SGV (1914)] || slabben [SGV (1914)] III-2-3