21426 |
schoolrapport |
bulletin (fr.):
Van Dale: bulletin (Fr.), 3. (in Belg., veroud.) schoolrapport.
bulletin (L299p Reuver),
puntenboekje:
puntebeukske (L299p Reuver)
|
schoolrapport; Kent u een ander woord voor ....... [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
19424 |
schoon, rein |
schoon:
sjoën (L299p Reuver)
|
Rein, schoon, als gevolg van het poetsen (schoon, proper) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20354 |
schoondochter |
schoondochter:
sjuaandochtər (L299p Reuver)
|
schoondochter [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20352 |
schoonmoeder |
schoonmoeder:
sjuaanmoodər (L299p Reuver)
|
schoonmoeder [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20150 |
schoonvader |
schoonvader:
sjuaanvaadər (L299p Reuver)
|
schoonvader [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20353 |
schoonzoon |
schoonzoon:
sjuaanzoon (L299p Reuver)
|
schoonzoon [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20263 |
schoonzuster |
schoonzuster:
sjoonzuster (L299p Reuver),
zwegerse:
neen
sjwieaagərsə (L299p Reuver)
|
schoonzuster [SGV (1914)] || schoonzuster; Bestaan er verschillende woorden voor de zuster van den man of de vrouw, en de vrouw van den broeder? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
27939 |
schoor |
schoor:
šōr (L299p Reuver)
|
Schuine steunbalk tussen muurstijlen en regels. Zie ook afb. 47. [N 4A, 52c; N 31, 45d]
II-9
|
27691 |
schoorsteen |
kamin:
kamī̄n (L299p Reuver),
schoorsteen:
šǭrštęjn (L299p Reuver, ...
L299p Reuver),
schouw:
šǫw (L299p Reuver)
|
De schoorsteen aan het eind van het gemeenschappelijke rookkanaal van de vlamoven. [monogr.] || Hoge, gemetselde koker met één of meer kanalen, die dient om de rookgassen van een vuurhaard door middel van luchttrek buiten het gebouw af te voeren. Buitendaks wordt de schoorsteen tot boven de nok opgemetseld om geen last te hebben van valwinden die de rook in de kanalen kunnen terugdrijven. De schoorsteen wordt doorgaans afgedekt met een kap. Zie ook het lemma 'Schoorsteenkap'. In dit en de volgende lemmata wordt met de term 'schoorsteen' vooral de kamerschoorsteen bedoeld, een van baksteen opgetrokken rookleiding met mantel voor het inbrengen van de afvoerpijp van een losse kachel of haard. De kamerschoorsteen bestaat uit de stoel, het benedengedeelte waarvoor de kachel of haard wordt geplaatst, met daarboven de boezem waarin de verschillende rookkanalen zijn aangebracht. Het onderste gedeelte van de boezem wordt gewoonlijk met een houten of marmeren schoorsteenmantel bekleed, terwijl de bovenboezem wordt beraapt en √≤f afgepleisterd √≤f behangen. Om ruimte te sparen wordt een kamerschoorsteen soms in een hoek van het vertrek gemetseld. In Q 1 werd een dergelijke constructie een 'hoekschouw' ('hok'̄xō') genoemd. In Q 121 werd de schoorsteen tegelijk met het optrekken van de kelderwanden opgetrokken. Men noemde dit: 'een kamin voorbouwen' ('enǝ kamīn vȳrbǫwǝ'). Om verzekerd te zijn van een goede trek werd de binnenzijde van de schoorsteen ruw met specie bepleisterd. Deze werkzaamheden werden 'uitsmeren' ('ūsšmīrǝ') genoemd. [S 32; Gi 2, I; N 32, 25a; A 28, 22d; L 12, 9; monogr.; Vld.]
II-8, II-9
|
17648 |
schoot |
schoot:
sjeot (L299p Reuver),
sjoeët (L299p Reuver),
sjōēət (L299p Reuver),
šuǝt (L299p Reuver),
schootje:
šyǝtjǝ (L299p Reuver),
slip:
sjlup (L299p Reuver),
sjlup
sjlip (L299p Reuver)
|
Het onder de gordel of het middel ruim of in plooien afhangend deel van een kledingstuk. De schoot kan ook het onderste gedeelte van het voorpand zijn, dat door de schootnaad van het bovenste gedeelte gescheiden is; bij jacquet, geklede jas en rok (Meima I, pag. 45). [N 62, 35; N 59, 152] || schoot [SGV (1914)] || Schoot: de ruimte in de bocht tussen onderlijf en dijen bij een zittend persoon (schoot, slip, slup). [N 84 (1981)]
II-7, III-1-1
|