e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L329p plaats=Roermond

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
duim, maat van 2,5 cm duim: doem (Roermond, ... ), dōēm (Roermond) de maat die een lengte van 2 1/2 cm aangeeft [duim] [N 91 (1982)] III-4-4
duimeling duimeling: doemeling (Roermond), doemelink (Roermond, ... ), dumeling (Roermond), duumeling (Roermond) hoesje of deel van handschoen dat ter beschermin van een gekwetste vinger wordt geschoven en aan de pols wordt vastgemaakt [sluif, sleuf, duimeling] [N 23 (1964)] III-1-3
duin bergje: bergske (Roermond), zandberg: zanjtbérg (Roermond) duin, heuvel van zand [zandklip, zandbult, blink] [N 81 (1980)] III-4-4
duivel duivel: duuvel (Roermond) De duivel [duvel, duuvel, deivel]. [N 96D (1989)] III-3-3
duivenhok duivenhok: duvehok (Roermond) Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker] I-6
duivenmelker duivenmelker: Sub duif.  doevemèlker (Roermond) [Duivenmelker]. III-3-2
duivin, vrouwelijke duif wijfje: wiefke (Roermond), zij: zie (Roermond), zie:j (Roermond) een vrouwelijke duif (duivinne, wijfje) [N 83 (1981)] || wijfjesduif III-4-1
duizelig dol: dai waird zo dool es ein kuuken (Roermond), doe weurs dól (Roermond), doe wurs dól (Roermond), dol (Roermond, ... ), duuzelig of dol zeen (Roermond), déé wurd dòlle (Roermond), hae waerd dö-l (Roermond), zo wör ze dol (Roermond), zoo waerse dól (Roermond), draaierig: dreierig (Roermond), duizelig: doe weurs duzelig (Roermond), doe wurs duu‧zelig (Roermond), duizelig (Roermond), duuzelig (Roermond, ... ), duuzelig of dol zeen (Roermond), duzelig (Roermond), déé wurd duu‧zelig (Roermond), hae waerd duuzeleg (Roermond), hae waerde duuzelig (Roermond), zoo waerse duu‧zelig (Roermond), locht: lochte (Roermond), verduizeld: hae sjloog ⁄em verduuzeld.kuul. (Roermond) dol worden, iemand die lang heeft of is rondgedraaid [N 07 (1961)] || duizelig [locht, deuzig, duizig, dol, zat] [N 10a (1961)] || duizelig worden, iemand die een harde slag op zijn hoofd heeft gekregen [N 07 (1961)] || duizelig zijn [DC 60 (1985)] || Duizeling: draaierigheid, leeg gevoel in het hoofd (suizeling, duizeling, zwindel). [N 84 (1981)] III-1-2
duizelig zijn duizelen: `t duuzelt mich (Roermond) duizelig zijn [DC 60 (1985)] III-1-2
duizeling, duizeligheid duizeligheid: duuzeligheid (Roermond), duizeling: duuzeling (Roermond) duizeligheid [DC 60 (1985)] || Duizeling: draaierigheid, leeg gevoel in het hoofd (suizeling, duizeling, zwindel). [N 84 (1981)] III-1-2