22688 |
beeldhouwer |
beeldhouwer:
be}eldhouwer (L329p Roermond),
bēlthoͅuwər (L329p Roermond)
|
Iemand die uit steen beelden maakt [beeldsteker, beeldhouwer, beeldenpikker]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
22403 |
beeldzijde van een geldstuk |
kruis:
kruus (L329p Roermond),
kruuts (L329p Roermond, ...
L329p Roermond)
|
De beeldzijde van een munt of geldstuk [kop, kruis, illevers, leeuw, wapentje]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33660 |
beemd |
band/bend:
bānjtj (L329p Roermond),
bē̜nj (L329p Roermond),
bɛ.nj (L329p Roermond)
|
Het begrip beemd is, getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma, vaak afgevraagd. Op grond van de informatie die de informanten bij hun antwoord gaven, springen er twee betekenissen uit van beemd. De eerste is ø̄lager gelegen, vochtig weilandø̄ en de tweede is ø̄hooiweide of hooilandø̄. Een aantal informanten vermeldt erbij dat beemd weiland is aan de Maas of aan een beek. Enkele andere bijvoegingen zijn: ø̄slechte wei met veel onkruidø̄, ø̄grasland zonder omheiningø̄, ø̄weiland met enkele bomenø̄, ø̄stuk zure grondø̄. De lage ligging wordt nogal eens als een slechte eigenschap, als minderwaardig, gewaardeerd. Sommige informanten geven aan dat een beemd iets anders is dan een broek. Mede door de diverse bijvoegingen bij de antwoorden zijn de beemd-opgaven daarom niet verwerkt in lemma 1.3.2 ɛlaaggelegen weidegrondɛ, waarin de broek-opgaven domineren. Binnen de woordtypen beemd en band/bend is niet altijd met zekerheid te zeggen of ze enkel- of meervoud zijn. Waar dit met zekerheid te zeggen is, is dit aangegeven.' [N 14, 53; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; N P, 5; JG 1a, 1b, 1c; L 19b, 2aI; L 1a-m; L 4, 40; A 10, 4; S 2, 5, 43; Wi 6; RND 20; Vld.; monogr.]
I-8
|
17561 |
been, beenderen |
been:
bein (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
bot:
bótte (L329p Roermond),
knook:
knaok (L329p Roermond),
knèùk (L329p Roermond),
knòòk (L329p Roermond),
knök (L329p Roermond),
schenkel:
sjinkel (L329p Roermond)
|
beenderen [N 10a (1961)] || benen, been (Frans: un os) [knook, knowk, been, bot] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19140 |
beestachtig persoon; beestachtig |
beestig:
vraag 400 is een dubbel bestand (2 x 115) waaruit twee lemmata vervaardigd moeten worden: "beestachtig (van karakter)"; "beestachtig persoon
beestig (L329p Roermond),
lage patroon:
vraag 400 is een dubbel bestand (2 x 115) waaruit twee lemmata vervaardigd moeten worden: "beestachtig (van karakter)"; "beestachtig persoon
léégə paatroon (L329p Roermond),
rotzak:
vraag 400 is een dubbel bestand (2 x 115) waaruit twee lemmata vervaardigd moeten worden: "beestachtig (van karakter)"; "beestachtig persoon
ròtzàk (L329p Roermond)
|
met een zeer slecht, beestachtig karakter [sakkers] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20487 |
beet, hap |
beet:
beet (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
bofje:
Ich kan geine bóf door de kael kriege Kiek ins waat e lekker bufke Det bufke kins-te toch zeker nog op
bufke (L329p Roermond),
hap:
hap (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
hàp (L329p Roermond),
Hae noom n flinken hap mit klein hepkes aete
hap (L329p Roermond)
|
hap || hap; Hoe noemt U: Zoveel als men in één keer afbijt of in de mond neemt (hap, beet, knap, kneuvel) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18536 |
bef |
bef:
bef (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
befje:
befke (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
chemisetje (<fr.):
sammezetje (L329p Roermond),
zeverlapje:
zeiverlepke (L329p Roermond)
|
bef (geplooide doek) || bef [bavetje, sammezetje, bandje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
19462 |
begane grond, benedenverdieping |
gelijkvloers:
gəliekfloe:rs (L329p Roermond)
|
gelijkvloers
III-2-1
|
18886 |
begeerlijk |
begeerlijk:
bəgeerlik (L329p Roermond, ...
L329p Roermond)
|
de begeerte opwekkend, verlokkend [gewild, begeerlijk] [N 85 (1981)] || sterk verlangend [hebbelijk, begeerlijk, begierig, begerig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18993 |
begeerte |
begeerte:
bəgeertə (L329p Roermond),
wens:
wins (L329p Roermond, ...
L329p Roermond)
|
een groot verlangen naar iets, een sterke wens [geerte, geer] [N 85 (1981)]
III-1-4
|