18163 |
opereren |
opereren:
operere (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
snijden:
sjnieje (L329p Roermond)
|
Opereren: een operatie verrichten (vlijmen, snijden). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20717 |
opgewarmde koffie |
opgewarmde koffie:
Syst. Veldeke
opgewermde kóffie (L329p Roermond),
Syst. WBD
opgewermde koffie (L329p Roermond),
schuddekul:
schuddekul (L329p Roermond),
sjöddekeul (L329p Roermond)
|
Opgewarmde koffie (schuddebol?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
31652 |
opgieten |
aanmaken:
ānmākǝ (L329p Roermond)
|
Water in de pomp gieten om deze op gang te krijgen als de kleppen etc. niet goed afsluiten. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛlens zijnɛ.' [N 64, 135b; N 66, 51b; monogr.]
II-11
|
22402 |
opgooien (tossen) |
opgooien:
opgooje (L329p Roermond)
|
Het kansspel waarbij een munt opgegooid wordt; de winnaar is degene die goed voorspeld heeft welke zijde (kruis of munt) boven zal liggen [koppelen, letteren, opgooien, omgooien, omroeien]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
34480 |
opgroeiend jong kipje |
pul:
pø̜l (L329p Roermond),
pulletje:
pø̜lkǝ (L329p Roermond)
|
Bedoeld wordt het kipje dat niet meer bij de klokhen is maar dat nog niet legt. [N 19, 40c]
I-12
|
31500 |
ophaler |
aantrekker:
āntrękǝr (L329p Roermond)
|
Metalen staaf met een vlakke baan met in het midden een uitholling die over de klinknagel past. De ophaler dient om de rand van het gat van de aaneen te klinken delen vlak te slaan waardoor deze tegen elkaar aan komen te liggen. Zie ook afb. 180a. [N 33, 321; N 64, 74b; N 66, 20b]
II-11
|
18218 |
ophanger |
lus:
løs (L329p Roermond)
|
Het lusje waarmee men de jas kan ophangen. [N 59, 125; Gi 1.IV, 37]
II-7
|
19293 |
ophitsen |
opstoken:
opsjtaoke (L329p Roermond),
stoken:
sjtuuke (L329p Roermond),
stökə (L329p Roermond)
|
een persoon of personen aanzetten tot ruzie [opstoken, hissen, opkitsen, oppinnen, opraden, aanlokken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19255 |
ophouden met het werk |
uitscheiden:
oetsjeie (L329p Roermond),
oetsjeije (L329p Roermond),
oetsjeijə (L329p Roermond)
|
ophouden met werken [afscheiden, uitscheiden, ophouden] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25150 |
opklaren |
opklaren:
opklaore (L329p Roermond),
opklaren (L329p Roermond),
opkloaren (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
optrekken:
optrekke (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
optrekken (L329p Roermond)
|
opklaren, helder worden [op-, doorweere, optrekken, afzomen, zich klaren, opklaren] [N 22 (1963)]
III-4-4
|