e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L329p plaats=Roermond

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opereren opereren: operere (Roermond, ... ), snijden: sjnieje (Roermond) Opereren: een operatie verrichten (vlijmen, snijden). [N 84 (1981)] III-1-2
opgewarmde koffie opgewarmde koffie: Syst. Veldeke  opgewermde kóffie (Roermond), Syst. WBD  opgewermde koffie (Roermond), schuddekul: schuddekul (Roermond), sjöddekeul (Roermond) Opgewarmde koffie (schuddebol?) [N 16 (1962)] III-2-3
opgieten aanmaken: ānmākǝ (Roermond) Water in de pomp gieten om deze op gang te krijgen als de kleppen etc. niet goed afsluiten. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛlens zijnɛ.' [N 64, 135b; N 66, 51b; monogr.] II-11
opgooien (tossen) opgooien: opgooje (Roermond) Het kansspel waarbij een munt opgegooid wordt; de winnaar is degene die goed voorspeld heeft welke zijde (kruis of munt) boven zal liggen [koppelen, letteren, opgooien, omgooien, omroeien]. [N 88 (1982)] III-3-2
opgroeiend jong kipje pul: pø̜l (Roermond), pulletje: pø̜lkǝ (Roermond) Bedoeld wordt het kipje dat niet meer bij de klokhen is maar dat nog niet legt. [N 19, 40c] I-12
ophaler aantrekker: āntrękǝr (Roermond) Metalen staaf met een vlakke baan met in het midden een uitholling die over de klinknagel past. De ophaler dient om de rand van het gat van de aaneen te klinken delen vlak te slaan waardoor deze tegen elkaar aan komen te liggen. Zie ook afb. 180a. [N 33, 321; N 64, 74b; N 66, 20b] II-11
ophanger lus: løs (Roermond) Het lusje waarmee men de jas kan ophangen. [N 59, 125; Gi 1.IV, 37] II-7
ophitsen opstoken: opsjtaoke (Roermond), stoken: sjtuuke (Roermond), stökə (Roermond) een persoon of personen aanzetten tot ruzie [opstoken, hissen, opkitsen, oppinnen, opraden, aanlokken] [N 85 (1981)] III-1-4
ophouden met het werk uitscheiden: oetsjeie (Roermond), oetsjeije (Roermond), oetsjeijə (Roermond) ophouden met werken [afscheiden, uitscheiden, ophouden] [N 85 (1981)] III-1-4
opklaren opklaren: opklaore (Roermond), opklaren (Roermond), opkloaren (Roermond, ... ), optrekken: optrekke (Roermond, ... ), optrekken (Roermond) opklaren, helder worden [op-, doorweere, optrekken, afzomen, zich klaren, opklaren] [N 22 (1963)] III-4-4