24265 |
vink |
boekvink:
bookvink (L373p Roosteren),
vink:
eigen spelling; omgespeld
vēͅŋk (L373p Roosteren)
|
Hoe heet de vink? [DC 06 (1938)] || vink (15 overal bekend; man heeft roodachtige borst; witte strepen op vleugel en in staart; broedt in het hout; zeer veel op trek; kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
20727 |
vlaai |
vlaai:
flaaj (L373p Roosteren)
|
Vla, bekend cirkelvormig gebak met vulling (vlaoj, flaaj, tabbeschaas?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20730 |
vlaai met deegdeksel |
toeslag:
toeslaag (L373p Roosteren)
|
Vla met deksel van deeg (dekselvlaoj, slof, toeslaag?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20731 |
vlaai met reepjes deeg |
vlaai met reepjes:
flaaj mit repkes (L373p Roosteren)
|
Vla waarover kruislings reepjes van deeg zijn gelegd (lödderkesvlaa?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20729 |
vlaaienvulling |
spijs:
spies (L373p Roosteren)
|
Vruchtenmoes dat op de vla gesmeerd wordt (spijs?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19602 |
vlaaischotel |
vlaaienschotel:
vlaaiesjottel (L373p Roosteren),
vlaaischotel:
flaaischó‧tel (L373p Roosteren)
|
schaal, plat, om een vlaai op te dienen [flaaischottel] [N 07 (1961)] || schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
24266 |
vlaamse gaai |
markolf:
merkəf (L373p Roosteren)
|
Hoe heet de Vlaamsche gaai? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
21394 |
vlag |
vaan:
vaan (L373p Roosteren)
|
vlag: Loopt Klaas voorop met de -? [DC 39 (1965)]
III-3-1
|
20944 |
vlees |
vlees:
fleis (L373p Roosteren)
|
vlees [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
34130 |
vleeskoe |
vleeskoe:
vlęi̯sku (L373p Roosteren),
vlɛi̯sku (L373p Roosteren)
|
Koe die vlezig van bouw is. [N 3A, 149]
I-11
|