21354 |
pruis |
pruis:
Pruusch (Q098p Schimmert)
|
Pruis [SGV (1914)]
III-3-1
|
21355 |
pruisen |
pruisen:
Prusche (Q098p Schimmert)
|
Pruisen (land) [SGV (1914)]
III-3-1
|
18926 |
prutsen |
broddelen:
broddele (Q098p Schimmert),
brōddelen (Q098p Schimmert),
flikken:
flikke (Q098p Schimmert),
hoddelen:
aan ⁄t hoddele (Q098p Schimmert),
hoddele (Q098p Schimmert),
kloten:
klŏŏte (Q098p Schimmert),
leuteren:
lĕŭteren (Q098p Schimmert),
slonzig werken:
sloonsig wèrke (Q098p Schimmert),
teutelen:
teutele (Q098p Schimmert),
treuzelen:
treuzele (Q098p Schimmert)
|
iets slordig doen [leuteren] [N 85 (1981)] || ondegelijk of onvoldoende werk verrichten of ondegelijk aan iets werken [prutsen, fanneken, vrellen, prutten, dooieren, merelen, kloten, klooien, teutelen, zeuren, soeliën, hannesen, treuzelen, teuten, semmelen] [N 85 (1981)] || slecht, slordig werk leveren door onvoldoende kennis [broddelen, brodden, modderen, troddelen, figgelen, knoefelen, foefelen, krabben, fikkelen] [N 85 (1981)] || slordig, slecht werk [geprös, kloterij, gekwansel, troddel] [N 85 (1981)] || verkeerd handelen, niet op de goede manier maken [verkerven] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18908 |
prutser |
boerenklaas:
boerenklos (Q098p Schimmert),
onhandig zijn:
onhendig zin (Q098p Schimmert),
sukkelaar:
sukkelêr (Q098p Schimmert)
|
iemand die onhandig is [kavveleuter, boerenklos, klos] [N 85 (1981)] || sukkelaar [SGV (1914)]
III-1-4
|
18930 |
prutswerk |
gebroddel:
gebroddel (Q098p Schimmert),
gepruts:
geprŏts (Q098p Schimmert),
prutswerk:
prutswerk (Q098p Schimmert),
prutswérk (Q098p Schimmert)
|
slordig, slecht werk [geprös, kloterij, gekwansel, troddel] [N 85 (1981)] || werk dat ondeugdelijk of ondegelijk is [getotter, prutswerk, kleuterwerk, kutselwerk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20578 |
pruttelen |
lurken:
lŭrke (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert),
reutelen:
rootəlt (Q098p Schimmert)
|
Hoe noemt U: Snurkende geluiden maken, gezegd van een pijp (smierken, lurken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20311 |
puber |
aankomeling:
āānkômmeling (Q098p Schimmert),
jongere:
enne jôngere (Q098p Schimmert)
|
iemand van jeugdige leeftijd (jongere) [N 102 (1998)] || puber; iemand tussen 15 en 18 jaar, in de levensperiode waarin de geslachtsrijpheid optreedt en zichzelf ontwikkelt, tevens periode van geestelijke rijping [puber, aankomeling] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
30687 |
puimsteen |
puimsteen:
pømpštęjn (Q098p Schimmert)
|
Lichte poreuze gestolde lava met een sponsachtig uiterlijk voor het polijsten van houtwerk en het inschuren van natte grondverf. De 'Gotlandsteen' (Q 162) is een zeer fijnkorrelige zandsteen uit Gotland in Zweden, harder dan puimsteen, die voor fijn schuurwerk wordt gebruikt. [S 29; L 40, 80; N 67, 60c; Renders 1; monogr.]
II-9
|
18110 |
puistjes |
brobbels:
broebele (Q098p Schimmert),
bröbbels (Q098p Schimmert)
|
puistjes [bultjes, botsels, brobbels] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18693 |
pullover |
pullover:
pullover (Q098p Schimmert),
tricot (fr.):
tricot (Q098p Schimmert)
|
pullover truivest met mouwen zonder knopen [N 23 (1964)]
III-1-3
|