33456 |
horizontale sluitbalk van een poort |
knevel:
knē̜ ̞vǝl (L266p Sevenum)
|
Een losse balk, soms een stevige stok, die horizontaal wordt aangebracht achter de beide poortvleugels door hem achter haken te leggen. Zo is de gehele poort gesloten. Deze afsluiting bevindt zich meestal ter halve hoogte. Door functionele overeenkomst kunnen sommige benamingen ook in gebruik zijn voor andere afsluitingen. [N 5A, 54a; N 4A, 48; monogr.]
I-6
|
18233 |
horloge |
horloge:
gerloozie (L266p Sevenum),
orlôge (L266p Sevenum),
polshorloge:
pols gerlòzie (L266p Sevenum)
|
horloge [SGV (1914)] || uurwerk dat men bij zich draagt, bijv. om de pols [glozie, lozie, allozie] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18149 |
horrelvoet |
klaus-poot:
klauspōēt (L266p Sevenum),
ne klaus-pōët (L266p Sevenum)
|
Misvormde voet (homperd, horjevoet, horrelvoet, homperpoot, strompelvoet, paardvoet). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17847 |
hotsen |
schokkelen:
schòkkele (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum),
schravelen:
schravele (L266p Sevenum),
schravèle (L266p Sevenum)
|
Hotsen: schokkend, stotend vooruitgaan (schokkelen, hotsen, hotselen, bodderen). [N 84 (1981)] || zachtjes schokken in of op een voertuig op een hobbelige weg (botteren, bottelen) [N 90 (1982)]
III-1-2, III-3-1
|
17812 |
houden |
houden:
hoage (L266p Sevenum)
|
houden [SGV (1914)]
III-1-2
|
21459 |
houden van |
er hoog op hebben:
d⁄r hŏĕg ophèbbe (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum),
immes d⁄r hoëg op hebbe (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum),
liefhebben:
leefhebbe (L266p Sevenum)
|
liefde voelen voor iemand [fiel zijn met, veel houden van, veel afhouden] [N 85 (1981)] || liefhebben [SGV (1914)] || warme genegenheid of gehechtheid aan een persoon of zaak [liefde, hart] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
34216 |
houder van slachtvee |
weidenboer:
wɛi̯bōr (L266p Sevenum)
|
[N 3A, 77d]
I-11
|
22183 |
houtduif |
houtduif:
hout-doëf (L266p Sevenum),
houtdoëf (L266p Sevenum)
|
Wilde duif [N 94 (1983)]
III-4-1
|
32906 |
houten gaffel, schudgaffel |
schudgavel:
sxøt˲gāvǝl (L266p Sevenum),
schudvork:
sxøt˲vǫrǝk (L266p Sevenum)
|
Houten gaffel met twee lange en enigszins gebogen tanden en een korte steel, doorgaans uit een gevorkte tak gesneden; gebruikt om het hooi te spreiden en te keren, maar ook voor andere doeleinden zoals het opschudden van de graanhalmen bij het dorsen met de vlegel, of het strooien van strooisel en voeder voor de dieren in de stal. Zie afbeelding 10, a. Hoewel in het algemeen de term riek een stuk gereedschap aanduidt met méér dan twee tanden, heeft het woord oorspronkelijk en nog in sommige dialecten ook wel de betekenis van een tweetandige vork, met name dan de vork waarmee het hooi wordt opgestoken (zie het lemma ''oogstgaffel''); de opgaven in dit lemma zijn alle dubbelopgaven, naast gaffel of vork. Buiten Haspengouw en het gebied rond Lommel duidt de combinatie van een lange klinker en de letter f in de varianten van het type gaffel wel op een contaminatie van gaffel en gavel; ze staan telkens aan het slot van de varianten onder het type gaffel bijeen. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 30; A 28, 6; L 16, 18c; L B2, 243; Lu 6, 6; Av 1, III, 5e; monogr.]
I-3
|
31466 |
houten hamer |
houten hamer:
haltǝ hāmǝr (L266p Sevenum)
|
In het algemeen een houten hamer die wordt gebruikt bij het plooien of platslaan van plaatmateriaal. De kop van de hamer kan vlak zijn, maar er bestaan ook houten hamers met een bolvormige kop. Zie ook afb. 163. De bombeerhamer (Q 88) is volgens Van Houcke (pag. 306) een hamer met één of twee bolronde koppen. Vgl. ook het lemma "bolhamer". [N 33, 62; N 33, 83; N 64, 41a; N 66, 8a]
II-11
|