21667 |
hypotheek |
hypotheek:
hijpteek (L266p Sevenum),
hypeteek (L266p Sevenum)
|
de geldsom die verstrekt wordt op een onderpand bestaande uit bijv. onroerend goed [hypotheek, rippeteek] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21216 |
identiteitskaart |
identiteitsbewijs:
identieteitsbewiës (L266p Sevenum),
indentietijdsbewies (L266p Sevenum)
|
de gelegaliseerde kaart waaruit iemands identiteit blijkt [identiteitsbewijs, indentie-bewijs, eenzelvigheidsbewijs] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21793 |
iemand graag mogen |
goed kunnen lijden:
eemus good kònne lieje (L266p Sevenum),
lijden:
liëje (L266p Sevenum)
|
iemand graag mogen [bestaan op, lijden, zetten] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19296 |
iemand hinderen |
beletten:
belette (L266p Sevenum),
belètte (L266p Sevenum),
ophouden:
op-hòije (L266p Sevenum),
plagen:
plaòge (L266p Sevenum)
|
iemand beletten zijn werk uit te voeren [mishandelen, verhinderen] [N 85 (1981)] || iemand bij zijn werk storen of ophouden [plagen, steken, hinderen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19232 |
iemand iets op het hart drukken |
op het hart binden:
op ⁄t hart binge (L266p Sevenum),
op het hart drukken:
op ⁄t hart binge (L266p Sevenum)
|
iemand iets met nadruk aanbevelen opdat hij het niet vergeten of verzuimen zal [de wacht aanzeggen, bokstapelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18941 |
iemand iets verwijten |
verwijten:
verwiĕte (L266p Sevenum),
verwiëte (L266p Sevenum)
|
iemand wijzen op een schuld of tekortkoming, of hem daarmee belasten [voorstoten, voorschieten, verwijten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18865 |
iemand kwaad maken |
tergen:
terge (L266p Sevenum),
tèrge (L266p Sevenum)
|
iemand kwaad maken [tirtsen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19295 |
iemand luidruchtig berispen |
kijven:
kiēve (L266p Sevenum),
kiëve (L266p Sevenum),
uitschobben:
oetschoeppe (L266p Sevenum),
oëtschoëbe (L266p Sevenum)
|
een sterke berisping [uitschijter, schrobbering, schoefeling] [N 85 (1981)] || iemand iets verwijten, kwalijk nemen en dat met luide stem kenbaar maken [de broek opnestelen, kijven, meegeven, belakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19291 |
iemand prijzen |
bestuiten:
bestuutte (L266p Sevenum),
bestūūtte (L266p Sevenum),
stuiten:
stuute (L266p Sevenum)
|
iemand enorm prijzen, vaak overdreven [ombragie maken] [N 85 (1981)] || iemand prijzen og loven voor wat hij gedaan heeft [stuiten, bestuiten, velen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18895 |
iemand weerstaan |
iemand de pof staan:
eemes de pòf staòn (L266p Sevenum),
iemus de pòf staon (L266p Sevenum)
|
het volhouden tegen iemand, iemand niet zijn zin geven [bolwerken, keephouden, het iemand staan] [N 85 (1981)]
III-1-4
|