28991 |
zoom |
zoom:
zuǝm (L266p Sevenum)
|
De omgeslagen en vastgenaaide rand aan een stuk weefsel of een kledingstuk. Volgens Het Beste Naaiboek (pag. 290) zijn er drie soorten zomen: de omgeslagen zoom, de valse zoom en de apart aangezette zoom. Zie afb. 38. [N 62, 14a; L 8, 126; Gi 1.IV, 15; MW; S 46; monogr.]
II-7
|
34620 |
zoom in de huif |
schuif:
sxūf (L266p Sevenum)
|
Open zoom in de huif, waardoor een koord loopt waarmee men de huif kan vastsjorren. [N 17, 75]
I-13
|
20189 |
zoon |
baasje:
baske (L266p Sevenum),
jong:
jong (L266p Sevenum),
jongetje:
jongetje (L266p Sevenum),
kellen-tje:
kelke (L266p Sevenum),
mannetje:
cf. VD s.v. "manneke
menke (L266p Sevenum),
zoon:
zōōn (L266p Sevenum),
zôôn (L266p Sevenum)
|
(zoon;) Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || zoon; (Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)] || zoon; onze buurman heeft een zoon en een dochter; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
19233 |
zorgen voor |
in de gaten houden:
in de gaten haoje (L266p Sevenum),
in de gater houden:
in de gaater hòòije (L266p Sevenum)
|
toezien en moeite doen dat iets uitgevoerd of onderhouden wordt [gadeslaan, bezorgzaam zijn, bekommerd zijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20826 |
zout |
zout:
zauwt (L266p Sevenum),
zàwt (L266p Sevenum)
|
zout [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
19222 |
zuchten |
zuchten:
zèùchte (L266p Sevenum)
|
zuchten [snokke] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
21072 |
zuigen |
zuigen:
zu-ge (L266p Sevenum),
zuge (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum),
zuuge (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum),
zūīge (L266p Sevenum),
zy(3)̄gə (L266p Sevenum, ...
L266p Sevenum,
L266p Sevenum)
|
limonade door een rietje zuigen [DC 35 (1963)] || zuigen [DC 38 (1964)] || zuigen [suuke, snekke] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
20286 |
zuigfles |
lots:
loets (L266p Sevenum),
cf. VD D.-N. s.v. "lutschen"; cf. Nijhof s.v. "lutten"(zuigen zie ook WNT s.v. "lots"zie loes; cf. WNT s.v. "loes - loeze": In Oost-Vl. vrouwenborst; in Antw. zuigdotje, speen; In het land van Waas gebruikt men "loet"; in het Z. van de Kempen lots (CV in Z.-Limb. en aangrenzende streken loetsj (Jongeneel Afl. loezen , aan een dot zabberen; in het Z. der Kempen: lotsen, zuigen; cf. VD s.v. "lutsen"3. (gew.) zuigen; cf. VD s.v. "lutten"(gew.) zuigen, lurken en s.v. "lut"1. (gew.) zuigdot
loets (L266p Sevenum)
|
zuigfles; een fles met speen om zuigelingen met melk te voeden [teuter, lots, tutter, teuterfles] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
21324 |
zuinig |
benauwd:
benauwt (L266p Sevenum),
benawd (L266p Sevenum),
zuinig:
zūnig (L266p Sevenum)
|
van zijn bezit telkens een zo klein mogelijk gedeelte uitgevend om te sparen [zuinig, econoom, civiel, benauwd, kiem] [N 89 (1982)] || zuinig [SGV (1914)]
III-3-1
|
34181 |
zuiveren |
sleveren:
sleveren (L266p Sevenum)
|
Afscheiding blijven geven na het kalven, gezegd van de koe. [N 3A, 58]
I-11
|