e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q020p plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
duiven kweken melken: mëlke (Sittard) Melken; duiven fokken. III-3-2
duiven ringen ringen: ringe (Sittard) Ringen, van een ring voorzien (vogels, jonge postduiven enz.). III-3-2
duivenhok duivenspijker: doevespieker (Sittard), duvǝspikǝr (Sittard), duivenspijkerd: doevesjpiekert (Sittard), duives: dóffes (Sittard, ... ), spijker: špīkǝrt (Sittard), spijkerd: sjpiekert (Sittard, ... ) (duiven)til [SGV (1914)] || 1. Duivenhok. || Duivenhok. || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker] I-6, III-3-2
duivenklok constateur (fr.): kónstatäör (Sittard) Controleklok in de postduivensport. III-3-2
duivenmand duivenkorf: doevekörf (Sittard), dū.vǝkø̜rǝf (Sittard) Duivenmand. || Een rechthoekige mand met deksel waarin duiven worden vervoerd. Zie ook afb. 283. [N 20, 50; N 40, 78; N 40, 95; N 40, 102; monogr.] II-12, III-3-2
duivenmelker duivenmelkerd: doevemelkert (Sittard) Duivenmelker. III-3-2
duivenslag duivenslag: doevesjlaach (Sittard) Duivenslag. III-3-2
duivin, vrouwelijke duif zij: zie (Sittard, ... ), ziej (Sittard), jonge duiven zijn piepesj  ziej (Sittard) duif, wijfje || duivin || een vrouwelijke duif (duivinne, wijfje) [N 83 (1981)] || wijfjesduif [SGV (1914)] III-4-1
duizelig beduizeld: de sjlaag haw ⁄m betuzeld (Sittard), dol: dae wu‧rt dölle (Sittard), dul (Sittard, ... ), dul gewoorde van ⁄t ròndjdreeë (Sittard), hae is dul gedreed (Sittard), hae is zoo dul es ei kuuke (Sittard), ich ben zo dul wie ei kuuke (Sittard), schei oet want dao wurst te dul van (Sittard), schei oet want dao wêêr ich dul van (Sittard), zo uurste dul (Sittard), zo uurste dòùl (Sittard), zoo wurste dul (Sittard), zoo wurste döl (Sittard), zôê dul as ei kūūke (Sittard), zôê wûûrste dul (Sittard), draaierig: dan wörste drei‧jerig (Sittard), duizelig: (duuzelig) (Sittard), dae wu‧rt duu‧zelig (Sittard), duuzelig (Sittard, ... ), duzelig (Sittard, ... ), hae is duuzelig (Sittard), ich bèn duzelig gewoorde (Sittard), zoo wurste duu‧zelig (Sittard), zôê wûûrste duu‧zelig (Sittard), locht: loch in de kop (Sittard), verduizeld: hae is vertuuzeld (Sittard), hae sjloug ⁄m vertuuzeld (Sittard), ich waas gans verduzelt (Sittard), verduuzeld (Sittard), vertuzeld (Sittard) dol worden, iemand die lang heeft of is rondgedraaid [N 07 (1961)] || duizelig [SGV (1914)] || duizelig [locht, deuzig, duizig, dol, zat] [N 10a (1961)] || duizelig worden, iemand die een harde slag op zijn hoofd heeft gekregen [N 07 (1961)] || hoe is of wordt iemand die bang is op een hoogte (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die een harde slag op het hoofd heeft gekregen (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die lang heeft rondgedraaid (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] III-1-2
duizelig zijn draaien wie kokkerel: hae dreed wie eine kòkkerol (Sittard), toervelen: dao zuuste ze van törvele (Sittard) dol worden, iemand die lang heeft of is rondgedraaid [N 07 (1961)] III-1-2