22035 |
duiven kweken |
melken:
mëlke (Q020p Sittard)
|
Melken; duiven fokken.
III-3-2
|
22280 |
duiven ringen |
ringen:
ringe (Q020p Sittard)
|
Ringen, van een ring voorzien (vogels, jonge postduiven enz.).
III-3-2
|
21965 |
duivenhok |
duivenspijker:
doevespieker (Q020p Sittard),
duvǝspikǝr (Q020p Sittard),
duivenspijkerd:
doevesjpiekert (Q020p Sittard),
duives:
dóffes (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
spijker:
špīkǝrt (Q020p Sittard),
spijkerd:
sjpiekert (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard)
|
(duiven)til [SGV (1914)] || 1. Duivenhok. || Duivenhok. || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|
21993 |
duivenklok |
constateur (fr.):
kónstatäör (Q020p Sittard)
|
Controleklok in de postduivensport.
III-3-2
|
22014 |
duivenmand |
duivenkorf:
doevekörf (Q020p Sittard),
dū.vǝkø̜rǝf (Q020p Sittard)
|
Duivenmand. || Een rechthoekige mand met deksel waarin duiven worden vervoerd. Zie ook afb. 283. [N 20, 50; N 40, 78; N 40, 95; N 40, 102; monogr.]
II-12, III-3-2
|
21970 |
duivenmelker |
duivenmelkerd:
doevemelkert (Q020p Sittard)
|
Duivenmelker.
III-3-2
|
22090 |
duivenslag |
duivenslag:
doevesjlaach (Q020p Sittard)
|
Duivenslag.
III-3-2
|
24141 |
duivin, vrouwelijke duif |
zij:
zie (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
ziej (Q020p Sittard),
jonge duiven zijn piepesj
ziej (Q020p Sittard)
|
duif, wijfje || duivin || een vrouwelijke duif (duivinne, wijfje) [N 83 (1981)] || wijfjesduif [SGV (1914)]
III-4-1
|
18006 |
duizelig |
beduizeld:
de sjlaag haw ⁄m betuzeld (Q020p Sittard),
dol:
dae wu‧rt dölle (Q020p Sittard),
dul (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
dul gewoorde van ⁄t ròndjdreeë (Q020p Sittard),
hae is dul gedreed (Q020p Sittard),
hae is zoo dul es ei kuuke (Q020p Sittard),
ich ben zo dul wie ei kuuke (Q020p Sittard),
schei oet want dao wurst te dul van (Q020p Sittard),
schei oet want dao wêêr ich dul van (Q020p Sittard),
zo uurste dul (Q020p Sittard),
zo uurste dòùl (Q020p Sittard),
zoo wurste dul (Q020p Sittard),
zoo wurste döl (Q020p Sittard),
zôê dul as ei kūūke (Q020p Sittard),
zôê wûûrste dul (Q020p Sittard),
draaierig:
dan wörste drei‧jerig (Q020p Sittard),
duizelig:
(duuzelig) (Q020p Sittard),
dae wu‧rt duu‧zelig (Q020p Sittard),
duuzelig (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
duzelig (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
hae is duuzelig (Q020p Sittard),
ich bèn duzelig gewoorde (Q020p Sittard),
zoo wurste duu‧zelig (Q020p Sittard),
zôê wûûrste duu‧zelig (Q020p Sittard),
locht:
loch in de kop (Q020p Sittard),
verduizeld:
hae is vertuuzeld (Q020p Sittard),
hae sjloug ⁄m vertuuzeld (Q020p Sittard),
ich waas gans verduzelt (Q020p Sittard),
verduuzeld (Q020p Sittard),
vertuzeld (Q020p Sittard)
|
dol worden, iemand die lang heeft of is rondgedraaid [N 07 (1961)] || duizelig [SGV (1914)] || duizelig [locht, deuzig, duizig, dol, zat] [N 10a (1961)] || duizelig worden, iemand die een harde slag op zijn hoofd heeft gekregen [N 07 (1961)] || hoe is of wordt iemand die bang is op een hoogte (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die een harde slag op het hoofd heeft gekregen (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die lang heeft rondgedraaid (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
18007 |
duizelig zijn |
draaien wie kokkerel:
hae dreed wie eine kòkkerol (Q020p Sittard),
toervelen:
dao zuuste ze van törvele (Q020p Sittard)
|
dol worden, iemand die lang heeft of is rondgedraaid [N 07 (1961)]
III-1-2
|