23372 |
knielkussen |
knielkussen:
kneilkösse (Q020p Sittard)
|
Het knielkussen op de kerkbank. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18874 |
kniezen |
grammen:
graeme (Q020p Sittard),
kniezen:
kniesje (Q020p Sittard),
knieze (Q020p Sittard)
|
kniezen [SGV (1914)] || tobben, kniezen
III-1-4
|
17920 |
knijpen |
knijpen:
kniepe (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
pitsen:
pitsje (Q020p Sittard)
|
knellen [SGV (1914)] || Knellen: stijf drukken zodat daardoor een striem ontstaat (knellen, knijpen, duwen, wringen, klemmen). [N 84 (1981)] || Knijpen: vel of vlees met de vingers samenknijpen; drukken (nijpen, knijpen, pitsen). [N 84 (1981)] || nijpen [SGV (1914)]
III-1-2
|
18151 |
knikkebenen |
in de knie?n zakken:
hae zak in zien kneije (Q020p Sittard),
kwakkelen:
kwakkele (Q020p Sittard),
met doorgezakte knie?n lopen:
loupe mit doorgezakde kneie (Q020p Sittard)
|
lopen: met doorknikkende knieën lopen [kwakken] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22363 |
knikker |
huif:
uuf (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
[Sub aanvullingen no. 4]
uuf (Q020p Sittard),
Zie Crompvoets, H. (1991), [De regionale toptiens van dialectwoorden en -begrippen.]: Limburg. In: H. Crompvoets en A. Dams (red.), Kroesels op de bozzem. Het Dialectenboek. Waalre: Stichting Nederlandse Dialecten, blz. 122-136 [blz. 125].
uuf (Q020p Sittard),
huifje:
/
uufkes (Q020p Sittard),
marvelaar:
Zie ook: marbel.
mervelaer (Q020p Sittard),
meis:
maisj (Q020p Sittard),
meisj (Q020p Sittard),
mit meisje sjeiten (Q020p Sittard),
mèisj (Q020p Sittard),
sjpele mit meijsje (Q020p Sittard),
(mv. meis)
meisch (Q020p Sittard),
/
meisje (Q020p Sittard),
ik weet niet of het woord bij 1 goed gescheven is ,het moet meer naar de ei klank, weet ik niet
measje (Q020p Sittard),
kuulkesjarre, /
mejsje (Q020p Sittard),
Méisje? klitsje? oet dich!
méisj (Q020p Sittard),
Zie Crompvoets, H. (1991), [De regionale toptiens van dialectwoorden en -begrippen.]: Limburg. In: H. Crompvoets en A. Dams (red.), Kroesels op de bozzem. Het Dialectenboek. Waalre: Stichting Nederlandse Dialecten, blz. 122-136 [blz. 126].
meisj (Q020p Sittard)
|
/ [SND (2006)] || Balletjes van gebakken aarde, steen, marmer of glas [bolbaai, kets, kaaischeut, jibber, klits, ket, til, knipper, knot, marbol, marbel, mölmer, kaster, kasser, huuf, köls, kölster, vrenkel]. [N 88 (1982)] || Kleine stenen of glazen knikker [mullemer, aardezoekertje, artzeiker]. [N 88 (1982)] || knikker [SGV (1914)], [SND (1991)] || Knikker. || Knikker: de kleine (van steen of glas). [ZND 16 (1934)] || knikkers [SND (2006)] || Knikkers. || Over het knikkerspel: het knikkeren. [N R (1968)] || Sjeitmeisj, knikker (van geperst marmergruis of glas) waar men het liefst en gewoonlijk mee knikkert. || Stenen schietknikker. || Stuiter van bont glas of porcelein.
III-3-2
|
22361 |
knikkeren |
huiven schieten:
huuf sjeite (Q020p Sittard),
klitsen:
klitsje (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
Ook: tegen elkaar liggen van twee biljartballen.
klitsje (Q020p Sittard),
meisen:
maesje(knikkeren) (Q020p Sittard),
mejsje (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
vgl. pag. 236: Knikkeren.
mèisje (Q020p Sittard),
Zie: kénjersjpeelkes.
mèisje (Q020p Sittard),
met meisen schieten:
mit meisje sjeiten (Q020p Sittard),
schieten op knikkers die tegen de muur neergelegd zijn
mit meijsje sjijte (Q020p Sittard),
met meisen spelen:
sjpele mit meijsje (Q020p Sittard),
schieten:
sjeite (Q020p Sittard),
[Sub aanvullingen no. 4]
sjeite (Q020p Sittard)
|
2. Knikkeren. || [Knikkeren]. || benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)] || Hoe worden (werden) de verschillende knikkerspelen genoemd? [N R (1968)] || Knikkeren. || Lievelingsspel 5. [SND (2006)] || Over het knikkerspel: het knikkeren. [N R (1968)] || Schieten; knikkeren.
III-3-2
|
22364 |
knikkerkuiltje |
kuiltje:
kuulke (Q020p Sittard)
|
Het holletje in de grond bij t knikkeren [kuil, kuiltje, putje, O, demke]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22503 |
knikkers laten stuiteren |
ketsen:
ketse (Q020p Sittard)
|
Knikkers laten stuiteren in het knikkerspel [bonken, kletsen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22820 |
knikkertermen |
hors route (fr.):
Hors route. Hae lik ooroet: de bal, de knikker, de cent ligt buiten de getrokken grensstreep.
ooroet (Q020p Sittard),
scharren:
Sub sjarrepötje, laatste kind, dat een vrouw gekregen heeft (de benjamin).
et pötje sjarre (Q020p Sittard)
|
Bij het knikkeren: alle knikkers, die in het potje liggen, binnenhalen tot de laatste toe. || Buiten de grens, uit de omgeving.
III-3-2
|
25601 |
knipbrood |
knippebrood:
knepǝbrōt (Q020p Sittard)
|
Brood waarin met behulp van schaar of mes een gleuf is aangebracht. Voor de overige broodsoorten en producten van het bakken zij verwezen naar het deel "Algemene Woordenschat". [N 29, 44b; N 29, 44a; N 29, 43]
II-1
|