34500 |
bebroed onbevrucht ei |
schier ei:
sxīr ei̯ (L212a Smakt)
|
[N 19, 54b]
I-12
|
19730 |
bed |
bed:
bed (L212a Smakt),
bocht:
bòcht (L212a Smakt),
leger:
De zi‰ke laej òp zien laeger
laeger (L212a Smakt),
nest:
Kroept ien owwen naest, zatlap da\'che ziet: kruip in je bed, dronkaard dat je bent
naest (L212a Smakt),
slaapplaats:
slaoppláts (L212a Smakt)
|
bed
III-2-1
|
19770 |
beddengoed |
beddengerei:
beddegrej (L212a Smakt),
beddengoed:
beddegoēd (L212a Smakt),
bedderij:
beddereej (L212a Smakt)
|
beddegoed
III-2-1
|
19700 |
beddenplank |
beddenplank:
Maene hit al menneg âld wief betoept, zij mende án ur koont te krabbe, már zij zaat án de beddeplaank: men moet het zeker weten
bed(de)plaank (L212a Smakt)
|
bedplank
III-2-1
|
19550 |
beddenwarmer |
bedkruik:
bedkroek (L212a Smakt),
petrus-johannesje:
\'t Petrenneske mit nor bed neme
petrenneske (L212a Smakt),
warmwaterkruik:
waermwaterkroek (L212a Smakt)
|
verwarmde kruik of steen || warmwaterkruik
III-2-1
|
18965 |
bedriegen |
bedriegen:
bedrīēge (L212a Smakt),
beschijten:
beschiete (L212a Smakt),
betoepen:
betoepe (L212a Smakt),
bezeiken:
bezaeke (L212a Smakt)
|
bedonderen, belazeren, bedriegen || bedriegen || bedriegen, belazeren || belazeren, bedonderen, bedriegen
III-1-4
|
18825 |
bedroefd |
droevig:
drūveg (L212a Smakt)
|
droevig, treurig
III-1-4
|
19471 |
bedsprei |
overdeken:
aoverdeke (L212a Smakt, ...
L212a Smakt),
stikdeken:
stikdeke (L212a Smakt, ...
L212a Smakt)
|
gewatteerde deken/sprei || gewatteerde gestikte deken || sprei
III-2-1
|
33660 |
beemd |
beemd:
bɛmt (L212a Smakt)
|
Het begrip beemd is, getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma, vaak afgevraagd. Op grond van de informatie die de informanten bij hun antwoord gaven, springen er twee betekenissen uit van beemd. De eerste is ø̄lager gelegen, vochtig weilandø̄ en de tweede is ø̄hooiweide of hooilandø̄. Een aantal informanten vermeldt erbij dat beemd weiland is aan de Maas of aan een beek. Enkele andere bijvoegingen zijn: ø̄slechte wei met veel onkruidø̄, ø̄grasland zonder omheiningø̄, ø̄weiland met enkele bomenø̄, ø̄stuk zure grondø̄. De lage ligging wordt nogal eens als een slechte eigenschap, als minderwaardig, gewaardeerd. Sommige informanten geven aan dat een beemd iets anders is dan een broek. Mede door de diverse bijvoegingen bij de antwoorden zijn de beemd-opgaven daarom niet verwerkt in lemma 1.3.2 ɛlaaggelegen weidegrondɛ, waarin de broek-opgaven domineren. Binnen de woordtypen beemd en band/bend is niet altijd met zekerheid te zeggen of ze enkel- of meervoud zijn. Waar dit met zekerheid te zeggen is, is dit aangegeven.' [N 14, 53; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; N P, 5; JG 1a, 1b, 1c; L 19b, 2aI; L 1a-m; L 4, 40; A 10, 4; S 2, 5, 43; Wi 6; RND 20; Vld.; monogr.]
I-8
|
19140 |
beestachtig persoon; beestachtig |
beest:
bieëst (L212a Smakt),
beestachtig:
bieëstaechtig (L212a Smakt)
|
beestachtig || laag, gemeen, niet te vertrouwen persoon
III-1-4
|