e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Smeermaas

Overzicht

Gevonden: 1290
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zilvergeld zilvergeld: ps. omgespeld, deels volgens Frings en deels volgens IPA.  zelvərgɛlt (Smeermaas) zilveren geldstukken [N 21 (1963)] III-3-1
zitbeenderen zitbenen: zetbęi̯n (Smeermaas) Onderdeel van het beenderenstelsel aan het achtereinde van de rug. [N 3A, 110c] I-11
zoden afsteken houwen: hǫwǝ (Smeermaas), steken: stē̜kǝ (Smeermaas) Een object russen, vlaggen, zoden enzovoorts is niet gedocumenteerd. [N 14, 78; N 27, 39g; N 18, add.; JG 1b] I-8
zondagsziekte zondag(s)ziekte: zondǝxziktǝ (Smeermaas) Een ernstige stofwisselingsstoornis in de spieren van de achterhand van het paard, meestal na een zware werkperiode. De aanleiding tot de ziekte -ook maandagziekte genoemd - is overmatige en dikwijls eenzijdige voeding gedurende een periode van stalrust tijdens het weekeinde, bestaande uit suiker- en zetmeelhoudende stoffen. Gaat het dier weer aan het werk, dan verbrandt de suiker en het melkzuur dat hierbij vrij komt beschadigt de spieren. Na het inspannen vertoont het paard loomheid, een korte stap en laat het hoofd hangen. Specifiek is tevens een onzekere en wijde gang van de achterhand, gepaard met overdadig zweten. Laat men het paard niet meteen rusten, dan zakt het door in het achterstel en laat zich vallen. [A 48A, 1; N 8, 90r; monogr.] I-9
zonder voor spitten graven: [graven] (Smeermaas), overrijten: ø̄vǝrritǝ (Smeermaas) Manier van spitten waarbij men - anders dan bij het spitten in voren - min of meer in de breedte werkt en iedere spade grond voor zich uit (voor de hand) omlegt. [N 11, 65c; N 11A, 148b; div.] I-1
zool zool: zōl (Smeermaas) Het gedeelte van de onderkant van de hoef rondom de straal (3.6.3). [N 8, 33] I-9
zuchten kuimen: køymə (Smeermaas), zuchten: zəxtə (Smeermaas) zuchten [snokke] [N 10 (1961)] III-1-4
zuiveren zich vegen: zǝx ˲fē̜gǝ (Smeermaas) Afscheiding blijven geven na het kalven, gezegd van de koe. [N 3A, 58] I-11
zure oprisping zuur: hər ēͅt ət sūr (Smeermaas) oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] III-1-2
zuring, groente surelle: serel (Smeermaas), səreͅl (Smeermaas) Zuring die als groente wordt gekweekt [N 14 (1962)] I-7