e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Stein

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hete bliksem hemel en aarde: hemel en aerd (Stein), hete bliksem: heite bliksem (Stein, ... ) puree [stamp, stoemp] [N 38 (1971)] || Stamppot van appelen en aardappelen (appelprul, hemel en aarde, hete bleksem, onder en boven de tafel, hoog en laag?) [N 16 (1962)] III-2-3
heukeling opper: ǫpǝr (Stein) Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.] I-3
heukelingen spreiden spreiden: spręi̯ǝ (Stein) Het uiteengooien van de kleinste soort hoopjes, zodat ze verder kunnen drogen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: heukelingen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 105; JG 1a, 1b; A 34, 1; monogr.] I-3
heup heup: eup (Stein), hö:p (Stein), höp (Stein) heup - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)] III-1-1
heupjicht ischias: ischias (Stein), isiejas (Stein) Ischias: ontsteking van de heupzenuw, heupjicht (geschot, steek(te), pleurijs). [N 84 (1981)] III-1-2
heupsuçon heupsuçon: heupsuçon (Stein) [N 59, 94e; N 59, 94c] II-7
heupwijdte, zitwijdte bassinwijdte: basenwitǝ (Stein), onderwijdte: ǫŋǝwitǝ (Stein), votwijdte: vǫtwitǝ (Stein) Maat gemeten om het dikste deel van het zitvlak, met voor heren twee vingers speling tussen de maatband en het lichaam. [N 59, 44d; N 59, 44c; N 62, 2b] II-7
heuvel, kleine hoogte bovenste stuk: bêûveste stûk (Stein), heuvel: heuvel (Stein, ... ), heuvelachtig: heuvelechtig (Stein), heuveltje: heuvelke (Stein), hoogte: hoogte (Stein), hòògte (Stein), horst: oost (Stein) een kleine hoogte [hoogje] [N 91 (1982)] || heuvel, natuurlijke verheffing van de aardbodem, lager dan een berg [bult] [N 81 (1980)] || hoogte, vlak stuk land dat hoger gelegen is dat het omliggende land [verhoogsel] [N 81 (1980)] III-4-4
hevige slag klats: klatsj (Stein) een hevige slag [klawats, klavets, klavans] [N 91 (1982)] III-4-4
hiel ?(pere): Tussen haakjes; nergens anders geattesteerd -> niet opgenomen in lm.tekst.  (père) (Stein), hak: ak (Stein), vers: de veasj (Stein), vaes (Stein, ... ), vāē‧s (Stein), vèse (Stein), vê:s (Stein) hak (hiel) [DC 01 (1931)] || voet: hak van de voet [vaesj, veers, hak] [N 07 (1961)] III-1-1