25625 |
met afgebarsten korst, gezegd van brood |
afgebakken:
āfgǝbakǝn (Q015p Stein)
|
De oorspronkelijke vraagstelling in N 29, 70 luidde: "Hoe noemt u brood dat tussen korst en kruin is afgebarsten?" Het feit dat ''kruin kruim'' had moeten zijn, heeft de beantwoording niet noemenswaardig be√Ønvloed. Het lemma valt uiteen in verschilllende grammaticale categorieën.' [N 29, 70; N 29, 69a; monogr.]
II-1
|
31862 |
met de draad mee schaven |
met de draad schaven:
męt ˲dǝn drǭt šāvǝ (Q015p Stein)
|
In de richting van de houtvezels schaven. [N 53, 114]
II-12
|
22579 |
met de palmpaas rondlopen |
palmlopen:
paumlopen (Q015p Stein)
|
Op de morgen van Palmzondag (s zondags vóór Pasen) rondlopen met een versierde stok, waarop een voorwerp van brood is bevestigd. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22341 |
met de vlakke hand op iemands rug slaan |
klatsen:
klatse (Q015p Stein),
slaan:
sloən (Q015p Stein)
|
Met de vlakke hand op iemands rug slaan [batsen, doezen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22641 |
met een drijftol spelen |
doppen:
doppen (Q015p Stein)
|
Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed [kinderspeelgoed dat paddestoel- of kegelvormig is en dat met een zweep wordt voortgedreven]? [DC 24 (1953)]
III-3-2
|
22760 |
met een priktol spelen |
doppen:
doppen (Q015p Stein)
|
Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed [een stuk speelgoed dat in beweging wordt gebracht met behulp van een touwtje dat er omheen wordt gedraaid]? [DC 24 (1953)]
III-3-2
|
32751 |
met een voor spitten |
graven:
[graven] (Q015p Stein)
|
Manier van spitten, waarbij men - achterwaarts gaande - de ene voor naast de andere graaft en de uitgestoken aarde omgekeerd in de open voor deponeert. Uit minder specifieke termen als (om)spaden en (om)graven kan worden afgeleid, dat ter plaatse meestal in voren wordt gespit. Voor (delen van) varianten in de (...)-vorm zie men het lemma spitten. [N 11, 65b; N 11A, 148a; monogr.]
I-1
|
20570 |
met kleine hapjes eten |
zabbelen:
zabbele (Q015p Stein)
|
Hoe noemt U: Druk eten met kleine hapjes (busselen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22347 |
met sneeuwballen gooien |
kloten:
klotə (Q015p Stein),
sneeuwballen gooien:
sniebel gwaojen (Q015p Stein)
|
Met sneeuwballen naar elkaar gooien [ruiken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17969 |
met snelheid over iets heen vliegen |
snoeken:
snoeken (Q015p Stein),
vliegen:
vlēgen (Q015p Stein)
|
vliegen: Met snelheid over iets heen ~ (snoeken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|